Het boek Ruth

14 Uitdeler was van Zijn eigen duurverworven goed, en het aan die arme korenraapster wilde geven. Toen ik eindelijk dat volk zag aanzitten aan die tafel, verloor ik dominee uit het oog. Ik zag de hemelse Boaz, omgeven door Zijn knechten en maagden. Ik raakte mijn zelfbeheersing kwijt en begon luidkeels te schreien (ook die vriend, die ik bij mij had), waarop dominee, staande bij de tafel sprak: ‘Wanneer hier soms mensen mochten zijn, die hier als een vreemde neerzitten, die het Moab der wereld zijn ontvloden, en die dezelfde keus als een Ruth hebben, en die nu hongeren naar het goed van Boaz, die kome hier. Wij wensen uitdelers te zijn van het goed van de hemelse Boaz.’ En daar gingen wij. De mensen maakten ruim baan voor ons, schikten stoelen aan, en daar zat ik als een Ruth aan Boaz’ tafel, en Hij langde ons geroost koren. Wel, wel! Het was mij alsof ik die panden van Zijn liefde uit ’s Heeren eigen hand ontving. Wij zijn na afloop van de godsdienstoefening naar het Zeisterbos gegaan; daar heb ik zitten wegzinken van zalige verwondering. Ik kon niet anders uitroepen dan: ‘En dat aan mij! En dat aan mijl!’ Ik heb op dat plekje geleerd dat er een dankbaarheid des harten is, die zich in woorden niet laat uiten. Toen dominee dit in de ure van nabetrachting bevestigde met de woorden van David uit 2 Samuël 7:20, werd de weldaad in de morgenure genoten nog eenmaal door de Heere bestempeld als Zijn werk. Daarna gingen wij naar huis, juist als de Emmaüsgangers. De Heere was ons bekend geworden in de breking des broods. Nu wist ik het dat de Heere in gunst aan mij gedacht; nu had ik er de zuivere blijken van. Ik had om een kruimeltje gesmeekt en de Heere gaf mij een gehele maaltijd. Nu zou ik nooit meer twijfelen, ik zou het nu altijd blijven geloven dat ik een voorwerp was van ’s Heeren gunst. Dat viel echter anders uit, zoals ik u nu verder ga schrijven. Zoals ik u dus schreef: ik had een zalige dag gehad in dat eenvoudige kerkje, en onder dat eenvoudige volkje. Ik had toen geen flauw vermoeden ervan dat ik een tiental jaren daarna, in datzelfde kerkje, en aan diezelfde tafel zou staan, waaraan ik zo zalig gezeten had, maar dan om die bondszegelen als Gods knecht aan Zijn volk uit te reiken. Nee, daar had ik zelfs geen gedachte van, het kwam in mijn hart niet op. Maar toch, dat lag in Gods hart, en voor die bediening ging de Heere mij opleiden, zonder dat ik het besefte. Ik kreeg veel lust tot onderzoek van des Heeren Woord, veel

RkJQdWJsaXNoZXIy OTA4OQ==