Het boek Ruth

11 Brief van ds. G. van Reenen De bijzondere en wondervolle leiding des Heeren met wijlen ds. G. van Reenen gehouden in de weg van zijn bekering (door hemzelf in een brief meegedeeld aan een medereizigster naar Sion). Geliefde zuster in de Heere, vrede! U vroeg mij naar de weg welke de Heere met mij gehouden heeft tot redding van mijn ziel. Ik voel mij heden opgewekt om u iets daarvan te schrijven. Vooraf merk ik u op dat ik neven- en bijzaken voorbijga en u enkel iets meld van de hoofdzaken. Gij moet dan weten dat ik de eerste twintig jaren van mijn leven gewijd heb op het altaar van de god dezer eeuw. Wel wist ik dat ik zó niet sterven kon; dat ik bekeerd moest worden, zou het wel met mij zijn voor die grote en ontzaglijke eeuwigheid. Ik probeerde herhaaldelijk in eigen kracht mijn leven te beteren. Ik trachtte mij te bekeren, zonder dat ik wist wat eigenlijk bekeerd zijn was. Natuurlijk moest zulk een werk in eigen kracht ondernomen, mislukken. Wie toch verandert een Moorman zijn huid of een luipaard zijn vlekken. Ik denk dat ik ongeveer zeventien jaren oud was, toen ik dat werk van zelfverbetering opgaf. Een stem in mijn hart zei: ‘Je bent toch voor het verderf geschapen.’ Toen was het hek van de dam en zonk ik hoe langer hoe dieper in de zonden. Vloeken, sabbatschenden en spotten met het heilige deed ik op zulk een ontzettende wijze, dat vriendjes, die zich om God noch gebod bekommerden, er mij over berispten. Dat treurige leven ging zo door tot de lente van het jaar 1884. Toen was ik twintig jaar. Nu was het Gods tijd om mij op mijn zondenweg staande te houden, en mij heilig te dwingen van keus en koers te veranderen. Daartoe gebruikte de Heere als middel De Christenreize van Bunyan, hetwelk de Heere mij op een wonderlijke wijze in mijn bezit deed geraken. Ik las in

RkJQdWJsaXNoZXIy OTA4OQ==