WIJ GELOVEN EN BELIJDEN
Ds. G. Kater DEN HERTOG - HOUTEN Wij geloven en belijden Een praktische uitleg van de Nederlandse Geloofsbelijdenis
Uitgave in samenwerking met de Hersteld Hervormde Jongerenorganisatie. © 2025 Den Hertog B.V. Houten ISBN 978 90 331 3327 5 Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij digitaal, elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen, of op enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
5 Inhoud Inleiding 7 1. Wie God is 10 2. Door wat middel God gekend wordt 20 3. De oorsprong van Gods Woord 29 4. De canonieke boeken van de Bijbel 38 5. Het gezag van de Bijbel 48 6. Het onderscheid tussen de canonieke en de apocriefe boeken 57 7. De volkomenheid van de Bijbel als enige norm van het geloof 64 8. De Drie-eenheid van God 74 9. Het bewijs van de Drie-eenheid van God 83 10. De Godheid van de Heere Jezus Christus 94 11. De Godheid van de Heilige Geest 104 12. De schepping door God 115 13. Gods voorzienigheid 126 14. De schepping en zondeval van de mens 137 15. De erfzonde 147 16. Gods eeuwige verkiezing 158 17. Gods opzoekende zondaarsliefde 168 18. De menswording van Gods Zoon 177 19. De twee naturen van Christus 186 20. Gods rechtvaardigheid en barmhartigheid zijn één in Christus 196 21. Het offer van Christus als Hogepriester 206
6 22. Het rechtvaardigend geloof 218 23. De troost van het rechtvaardigend geloof 228 24. Goede werken als vrucht van het geloof 238 25. De ceremoniële wet van Israël 248 26. De voorbede van Christus als Hogepriester 258 27. De kerk van Christus 268 28. De roeping tot de kerk 278 29. De ware en de valse kerk 288 30. De regering van de kerk 299 31. De ambten in de kerk 310 32. De orde in de kerk 321 33. De sacramenten 332 34. De Heilige Doop 342 35. Het Heilig Avondmaal 353 36. Het ambt van de overheid 364 37. Het laatste oordeel 373
7 Inleiding Het gebeurde in de nacht van 1 op 2 november in het jaar 1561 bij Doornik. Een stadje dat je vandaag de dag nog steeds kunt vinden in het zuiden van België, vlak bij de Franse grens. In die nacht is de koning van Spanje daar in een kasteel om er een nacht door te brengen. Het is koning Filips II, die het huidige Nederland, België en Frankrijk inclusief zijn eigen land Spanje regeert. In die nacht zien we in gedachten hoe vlak bij de slotgracht een gedaante beweegt. Daar staat een man die in zijn hand een pakje heeft, verzwaard met een steen, om er gemakkelijker mee te kunnen gooien. Hij gooit het pakje over de muur. De volgende morgen wordt het gevonden binnen de kasteelmuur en overhandigd aan de koning. Hij maakt het open en vindt er twee dingen in. Allereerst een brief die hoogstpersoonlijk aan hem gericht is. Vervolgens treft hij ook een exemplaar van een boekje aan, dat wij kennen als de Nederlandse Geloofsbelijdenis. Wie is de schrijver van deze belijdenis? Het is de bekende Guido de Brès. Opgegroeid in een rooms-katholiek gezin werd hij glasschilder van beroep. Na zijn bekering is hij overgegaan tot de Reformatie. Daarna is hij al snel predikant geworden. Guido de Brès heeft sterke invloed ondergaan van de reformator Johannes Calvijn. Dat is op diverse plaatsen in de Nederlandse Geloofsbelijdenis te merken. In het jaar 1567, zes jaar nadat hij de geloofsbelijdenis schreef, is Guido de Brès gevangengenomen en uiteindelijk gestorven op het schavot vanwege de belijdenis van de Naam van Christus. De twee brieven die hij vanuit zijn dodencel aan zijn vrouw en kinderen en aan zijn oude moeder schreef, zijn tot op de dag van vandaag bewaard gebleven. Ze zijn ontroerend om te lezen. Je leest hoe deze man, die wist dat hij sterven zou vanwege de belijdenis van Christus, hen troost door te wijzen op de troost die te vinden is bij God in de Heere Jezus Christus.
8 Wat bewoog Guido de Brès om deze geloofsbelijdenis te schrijven? Wat hem drong, was zijn doel om de bijbelse leer van de Reformatie te verdedigen. Het was zijn verlangen om de leer van de Reformatie, gegrond op de Bijbel, uit te leggen. Allereerst aan de overheden van zijn tijd, maar vervolgens ook aan het hele volk. Dat was belangrijk! Enerzijds om duidelijk te maken waarin de bijbelse leer van de Reformatie verschilt van de leer van de Rooms-Katholieke Kerk. Op verschillende plaatsen in de Nederlandse Geloofsbelijdenis wijst hij op de dwalingen in de leer van de Rooms-Katholieke Kerk. Anderzijds wilde Guido de Brès evenzeer duidelijk maken waarin de leer van de Reformatie verschilt van de leer van de wederdopers. In de eeuw van de Reformatie was dat een behoorlijk grote stroming. De wederdopers hadden nogal wat opvattingen die wij niet met hen delen. Zo wezen ze de kinderdoop af. Ook weigerden ze een eed te zweren. Verder erkenden ze de overheden niet. Juist dat laatste punt zorgde ervoor dat de overheid in die dagen de wederdopers zag als opstandelingen. Guido de Brès wilde dan ook duidelijk maken dat degenen die de leer van de Reformatie waren toegedaan op die punten grondig verschilden van de wederdopers. Reformatorische christenen erkenden wél het gezag van de overheid als door God gegeven. Vooral om die reden wordt in artikel 36 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis uitvoerig ingegaan op de bijbelse roeping van de overheid. Zo ontstond in het jaar 1561 de Nederlandse Geloofsbelijdenis. Deze belijdenis was oorspronkelijk geschreven in het Frans, maar al een jaar later, in 1562, werd het geschrift in het Nederlands vertaald. Toen de eerste synode van de (Gereformeerde of Hervormde) Kerk van Nederland samenkwam (in het jaar 1571 in Emden), hebben alle synodeleden de Nederlandse Geloofsbelijdenis ondertekend. Zo hebben ze met elkaar beleden dat wat hierin geschreven is voluit bijbels is en daarom gezag heeft binnen de kerk. Op de Synode van Dordrecht in 1618/1619 is de Nederlandse Geloofsbelijdenis artikel voor artikel voorgelezen en is opnieuw vastgesteld wat hierin staat. Hierdoor is de Nederlandse Geloofsbelijdenis een bijbelse belijdenis voor alle gemeenten van de kerk.
9 Tot op de dag van vandaag is de Nederlandse Geloofsbelijdenis één van de belijdenisgeschriften van de reformatorische kerken in ons land. Allereerst omdat de inhoud ervan door en door bijbels is. Maar ook omdat deze inhoud voor jongeren en ouderen na zoveel jaar nog altijd geweldig actueel is in onze tijd. Zó geloven én belijden wij, ook in onze tijd.
10 1. Wie God is Wij geloven allen met het hart en belijden met de mond dat er is een enig en eenvoudig geestelijk Wezen, Hetwelk wij God noemen: eeuwig, onbegrijpelijk, onzienlijk, onveranderlijk, oneindig, almachtig, volkomen wijs, rechtvaardig, goed en een zeer overvloedige Fontein van alle goed... ARTIKEL 1 Hoe actueel de Nederlandse Geloofsbelijdenis is, blijkt al vanaf het begin. In artikel 1 gaat het over de enige ware God. Bestaat God wel? Dat is een vraag waar heel wat mensen mee worstelen, zowel binnen als buiten de kerk. Als je op het werk of in je studie het gesprek met iemand aangaat en je stelt iemand deze vraag, dan zul je allerlei verschillende antwoorden horen. Die variëren van een beslist ‘jazeker’ tot een schouderophalend ‘misschien’, of een stellige ontkenning. Vaak hoor je: er zal wel iets zijn, maar of God echt bestaat...? Dat plaatst artikel 1 van deze belijdenis midden in de actualiteit ‘dat er een enig God’ is. Voor Guido de Brès was dat geen vraag. Voor alle ware gelovigen is dat evenmin een vraag. Geloven Guido de Brès gelooft in het bestaan van God en hij belijdt datzelfde geloof, dat in zijn hart woont, met de mond. Het is opvallend dat hij niet spreekt in de ik-vorm, maar in het meervoud, in de wij-vorm. Hij weet zich nadrukkelijk de spreekbuis van alle gelovigen, toen en vandaag: ‘Wij geloven allen met het hart en wij belijden met de mond.’ Een christen gelooft in het bestaan van God, omdat God Zichzelf aan ons geopenbaard (bekendgemaakt) heeft. God maakt Zich allereerst aan ons bekend in de machtige, majestueuze schepping die we om ons heen zien. Maar God maakt Zich nog veel heerlijker en vollediger bekend in Zijn
11 Woord, in de boeken van het Oude en het Nieuwe Testament in de Bijbel. Maar een christen gelooft vooral in God, omdat hij Hem persoonlijk kent. Hij kent God vanuit de levende omgang met Hem. Hij kent God in Zijn Zoon, de Heere Jezus Christus, door de kracht van de Heilige Geest in zijn hart. Bewijzen Guido de Brès probeert niet op allerlei manieren het bestaan van God te bewijzen. Wij kunnen het bestaan van God niet bewijzen. Dat God níét bestaat, kan trouwens ook niet bewezen worden. Maar voor degenen die God kennen in het geloof zijn er wel als het ware ‘aanvullende bewijzen’ voor het bestaan van God. Denk aan Gods majesteit in het rijk van de schepping. De sporen van ontwerp die je overal in de natuur ziet, maken duidelijk dat er Eén is Die dat alles ontworpen heeft met een wijsheid die elke menselijke wijsheid oneindig ver te boven gaat. En wat denk je van het moreel besef dat elk mens heeft? Alle volken van deze wereld, ook al hebben ze nog nooit van God en Zijn Woord gehoord, hebben opvattingen over wat goed en kwaad is. Een christen zegt: waar komt dat anders vandaan dan van God, Die ons naar Zijn beeld geschapen heeft? Ook na de zondeval zijn er nog ‘vonkjes’ van Gods beeld in ons overgebleven. We kunnen denken aan het godsbesef dat in elk mens leeft. Dat geldt ook je postmoderne collega die zegt: Ik weet niet of God bestaat, maar ik denk wel dat er iets is, want ik kan me niet voorstellen dat wij helemaal zinloos op deze planeet leven. Hij of zij laat daarmee zien hoe waar het is wat de Bijbel zegt, dat het besef van het bestaan van God in ieder mens is ingeschapen. Zeker, al deze dingen zullen op zich niemand tot geloof in God brengen. Wél zullen deze zaken voor de gelovigen des te meer onderstrepen ‘dat er een enig God is’. De Heilige Geest Het geloof waarover Guido de Brès het heeft, ontvang je niet door het zien van de schepping of al die andere dingen. Het is de Heilige Geest Die dit geloof (door het Woord) werkt in ons hart. De Nederlandse Geloofsbelijdenis legt daar ook de nadruk op: Wij geloven allen... met het hart.
12 Een ware christen is iemand in wiens hart het geloof is gewerkt. Dat geloof gaat niet buiten ons verstand om, niet buiten ons gevoel om en ook niet buiten onze wil om. Maar het wordt allereerst in ons hárt gewerkt door Gods Geest. Waar dat gebeurt weten we iets van hartelijke droefheid over de zonde. Maar daar weten we evenzeer iets van een hartelijke vreugde in God door Christus. Daarom verlangt elke christen van harte te leven naar de goede en heilzame geboden van de Heere. Omdat God het zo waard is om gediend te worden! Het kennen van God begínt altijd in je hart. Maar het blíjft niet beperkt tot je hart. Want als de Heilige Geest dat geloof in je hart gewerkt heeft, komt het op allerlei manieren tot uitdrukking in je (dagelijks) leven. Je kunt ook zeggen (in de taal van de Bijbel): het komt openbaar in de vruchten. Met hart en mond Een levend geloof in ons hart komt altijd, na kortere of langere tijd, openbaar in het belijden met de mond. Het zijn twee zaken die onlosmakelijk aan elkaar verbonden zijn: geloven met het hart en belijden met de mond. Daarmee spreekt de belijdenis het Woord van God na. In Romeinen 10 schrijft Paulus: ‘Namelijk, indien gij met uw mond zult belijden de Heere Jezus en met uw hart geloven dat Hem God uit de doden opgewekt heeft, zo zult gij zalig worden. Want met het hart gelooft men ter rechtvaardigheid en met de mond belijdt men ter zaligheid’ (vs. 9, 10). Nadrukkelijk in déze volgorde. Want niet elke belijdenis met de mond is een vrucht van een levend geloof vanuit het hart. Jezus Zelf leert ons in de Bijbel dat schijngeloof soms óók een vorm van belijden kent (Matth. 7:21). Daarom begint de belijdenis met het hart, in navolging van de apostel Paulus. Het hart, waarin de Heilige Geest het geloof werkt. En dát geloof komt ook openbaar in de belijdenis met de mond. Het is waar dat de één meer gaven heeft om te spreken dan de ander. De ene christen is vrijmoediger dan de andere. Als je de eerste brief van Paulus aan de jonge Timotheüs leest, krijg je de indruk dat Paulus een heel vrijmoedig mens was, maar Timotheüs was juist nogal schuchter. De apostel spoort hem daarom aan om met vrijmoedigheid het Woord
13 van Christus te verkondigen en Zijn Naam te belijden. Maar ondanks dit soort verschillen tussen christenen blijft staan dat het belijden van het geloof met onze mond er bijbels gezien nadrukkelijk toe doet. Een echte christen gelooft niet alleen met hart, maar belijdt ook met de mond. Belijden voor de mensen Bij deze belijdenis met de mond moeten we trouwens niet alleen denken aan het moment dat jongeren of ouderen openbare geloofsbelijdenis afleggen in de kerk. Je mag ook denken aan je dagelijkse contacten met collega’s en aan alle andere momenten wanneer we in aanraking komen met anderen, en geroepen worden om de Naam van de Heere te belijden. Altijd en overal. De Heere Jezus heeft gezegd: ‘Een iegelijk dan, die Mij belijden zal voor de mensen, dien zal Ik ook belijden voor Mijn Vader Die in de hemelen is; maar zo wie Mij verloochend zal hebben voor de mensen, dien zal Ik ook verloochenen voor Mijn Vader, Die in de hemelen is’ (Matth. 10:32, 33). Het belijden met de mond hoort er dus écht bij in het christenleven op aarde. In de tijd van de Reformatie waren er mensen die nicodemieten werden genoemd. Die naam verwijst naar Nicodémus, waarover je leest in Johannes 3. Midden in de nacht kwam hij tot Jezus. Blijkbaar wilde hij voor niemand anders weten dat hij, zo’n voorname rabbi uit Israël, naar Jezus van Nazareth ging om onderwijs van Hem te ontvangen. Zo waren er in de eeuw van de Reformatie mensen die in hun hart de bijbelse leer waren toegedaan, maar er niet voor uitkwamen. Zij bleven naar de Rooms-Katholieke Kerk gaan en namen deel aan de mis. Ze bleven met hun mond de rooms-katholieke leer belijden, uit angst voor vervolging en de dood. Menselijk gezien kunnen we dat tot op zekere hoogte begrijpen, maar het is in het licht van Gods Woord volkomen terecht dat iemand als Calvijn erop wijst dat dit geen houding is die past bij een christen. Een christen wordt immers geroepen om de Naam van de Heere Jezus Christus openlijk te belijden voor God en andere mensen. Niet te verontschuldigen ‘Wij geloven allen met het hart en belijden met de mond...’ Worden wij door dat woordje ‘wij’ ingesloten, of juist buitengesloten? Hebben wij
14 een hart waarin de Heilige Geest dit geloof geplant heeft? Als dat nog niet zo is, dan ligt dat in ieder geval niet aan de Heere. Hoe vaak is het Woord van God met bevel van bekering en geloof ons al verkondigd? Zo heeft de Heere Jezus Zelf het Woord verkondigd toen Hij begon te preken in Galilea: ‘De tijd is vervuld en het Koninkrijk Gods nabijgekomen; bekeert u en gelooft het Evangelie’ (Mark. 1:15). Wie deze welgemeende nodiging en Gods appel tot geloof en bekering naast zich neerlegt, zal om eigen schuld verloren gaan. Gelukkig is het ook waar dat de Heilige Geest juist door middel van dat appel het geloof wil werken en versterken in zondaarsharten. Levend geloof, zodat we daarom gaan belijden met onze mond wat we geloven met ons hele hart. Wij worden geroepen tot belijden! Gode zij dank is het de Heilige Geest Die daarvoor alles wil geven wat wij nodig hebben. Die daarvoor vrijmoedigheid, wijsheid, bewogenheid en de juiste woorden geven wil. Wat is God het waard om beleden te worden! Als je Hem hebt leren kennen in Christus Jezus door Zijn Geest, als je Zijn vergevende liefde geproefd hebt, dan kun je toch niet altijd blijven zwijgen? De stenen van de straat zouden gaan spreken... God, de Heere, is het zo waard om beleden te worden, ook door jou! Belijd dan toch Zijn Naam! Spreek groot en goed van de Koning! Dat is allereerst tot eer van Hem. Maar dat kan en wil de Heere ook gebruiken om anderen in te winnen voor Zijn dienst. Zodat ze zullen zien wat ze missen als ze Hem nog niet kennen, maar Hem ook zullen gaan zoeken en vinden in Zijn Woord! Enig en eenvoudig Vervolgens wijst onze belijdenis er ons op Wie de Heere is. We lezen in het vervolg van artikel 1: ‘...dat er is een enig en eenvoudig geestelijk Wezen, Hetwelk wij God noemen’. God wordt hier een Wezen genoemd. Dat is een term die in onze menselijke woorden iets probeert duidelijk te maken over Gods bestaan én Zijn zelfstandigheid. Maar wél gegrond op woorden uit de Bijbel. Denk aan Exodus: ‘En God zeide tot Mozes: Ik zal zijn Die Ik zijn zal’ (Ex. 3:14a). Zo ook in Openbaring 1: ‘Genade zij u en vrede van Hem Die is, en Die was, en Die komen zal’ (vs. 4).
15 God is ‘een enig en eenvoudig geestelijk Wezen’. Het woordje ‘enig’ heeft uitleg nodig. Als wij vandaag zeggen: ‘Nou, dát is enig!’ dan denken we: dat is fijn, dat is mooi! Zo wordt het hier niet bedoeld. Enig is een Oudnederlands woord voor ‘één’. Hier wordt benadrukt dat er maar één God is. Er zijn geen andere goden naast God. Als God in Zijn wet zegt: ‘Gij zult geen andere goden voor Mijn aangezicht hebben’, dan bedoelt Hij daarmee: namaakgoden, schijngoden die in werkelijkheid geen God zijn. Er is maar één God. In Deuteronomium 6:4 lezen al we de bekende Joodse belijdenis: ‘Hoor, Israël, de Heere onze God is een enig Heere.’ God is ook ‘eenvoudig’. Dat woord heeft toelichting nodig. Als je zegt: ‘Ik heb een eenvoudige maaltijd gegeten’, dan bedoel je: een simpele maaltijd. Dat wordt hier niet bedoeld. Het gaat hier om alle eigenschappen van God. Ze vormen een volmaakte eenheid, een heerlijke harmonie met elkaar. De liefde van God is niet in strijd met de rechtvaardigheid van God. God is helemaal liefde en tegelijkertijd helemaal rechtvaardig. Denk aan de regenboog als je die aan de hemel ziet staan. Kijk je er goed naar, dan kun je allerlei verschillende kleuren in de regenboog zien. Toch valt het nog niet mee om die kleuren van elkaar te onderscheiden, want ze vloeien allemaal in elkaar over. Het is vooral één regenboog, ondanks alle verschillende kleuren. Zo is het bij God ook: Hij is eenvoudig. Al Zijn eigenschappen vloeien in elkaar over tot een heerlijke eenheid. Op mensvormige wijze God is een Geest. Hij heeft geen lichaam, zoals wij een lichaam hebben. De Heere Jezus zegt in Johannes 4: ‘God is een Geest, en die Hem aanbidden, moeten Hem aanbidden in geest en waarheid’ (vs. 24). Maar al heeft God geen lichaam, wel is het zo dat Hij in Zijn Woord op een mensvormige wijze over Zichzelf spreekt. We lezen in de Bijbel over de handen van God, die de hemel en de aarde geschapen hebben. Gods handen die Zijn kinderen dragen en redden. We lezen over de ogen van God, die de gehele aarde doorlopen en voor welke niets bedekt is. Met dit mensvormige spreken past God Zich aan ons mensen aan. Vergelijk het met een moeder die op haar knieën gaat zitten voor haar kleine peuter van twee: ze gaat op precies dezelfde hoogte zitten en praat met haar kind in
16 dezelfde kindertaal. Ze past zich aan om op hetzelfde niveau te spreken. Zo past God Zich aan als Hij in Zijn Woord op een mensvormige wijze tot ons spreekt, zegt Calvijn. Weet je wat daarin doorklinkt? Dat God ons, verloren mensen, opzoekt! Dat God Zich wil laten kennen door zondaren in Zijn genade. En dat is één en al goedheid van God. God kennen Vóór de zondeval kenden wij God. Toen Adam en Eva in het paradijs de wind door de takken van de bomen hoorden ruisen, kenden ze daarin de stem van God. Omdat ze naar het beeld van God geschapen waren en Zijn beeld vertoonden. Zij kenden de Heere op een manier die wij vandaag de dag ons op geen enkele wijze meer kunnen voorstellen. Ze herkenden God. Maar wat is dat helaas anders geworden! Door de zondeval zijn we verduisterd in ons verstand; onze wil is verdorven; en onze hartstochten zijn ongeregeld. Wij kennen God niet meer. Is dat in je leven weleens je verdriet geworden? Heere, ik ben U kwijt! Ik ken U niet meer! Omdat er door mijn zonde een afstand tussen U en mij gekomen is! Wat een wonder wordt het dan persoonlijk voor je, dat God Zich tóch in Zijn genade wil laten kennen in de Heere Jezus Christus, Die mens is geworden. Om verloren mensen weer met God te verzoenen door Zijn werk als Borg voor zondaren. Zo is er tóch opnieuw een weg om deze God te leren kennen. Christus zegt: ‘Ik ben de Weg, en de Waarheid, en het Leven. Niemand komt tot de Vader dan door Mij (Joh. 14:6). En Hij zegt: ‘En dit is het eeuwige leven, dat zij U kennen, de enige waarachtige God, en Jezus Christus, Dien Gij gezonden hebt’ (Joh. 17:3). Is in je hart al het heimwee geboren om deze God te kennen? Daarmee begint het werk van de Heilige Geest in ons hart doorgaans. Je ontdekt dat je deze volmaakt goede Schepper, Die het zo waard is om gediend te worden, kwijt bent. Terwijl je Hem toch niet meer missen kunt. Daarom ga je Hem zoeken. Je krijgt een nameloos verlangen in je hart om deze God te leren kennen. Je weet het: ik kan God niet meer missen, al moet ik Hem missen door mijn zonden. Hem te kennen is het échte leven. Hem te dienen geeft écht geluk!
17 De Bijbel noemt dit de droefheid naar God (2 Kor. 7:10), waaruit de echte bekering voortkomt. Je ziet hoe oneindig groot én heerlijk én dienenswaardig deze enige, almachtige God is. Daarom schreeuwt je hart naar Hem, zoals een hert schreeuwt naar water (Ps. 42:2). Kun je nog leven zónder God te kennen? Gods eigenschappen Vervolgens geeft Guido de Brès een opsomming van Gods eigenschappen. Alsof hij een schitterende diamant van allerlei verschillende kanten bekijkt: ‘Hij is eeuwig, onbegrijpelijk, onzienlijk, onveranderlijk, oneindig, almachtig, volkomen wijs, rechtvaardig, goed, en een zeer overvloedige Fontein van alle goed.’ Is dit niet duizelingwekkend groot? Zó groot is God! Je kunt alleen maar in stille verwondering zeggen: Heere, hoe groot bent U! God is eeuwig. Mozes zegt: ‘Eer de bergen geboren waren, en Gij de aarde en de wereld voortgebracht had, ja, van eeuwigheid tot eeuwigheid zijt Gij God’ (Ps. 90:2). God is onbegrijpelijk. Probeer maar niet met jouw beperkte verstand God te doorgronden, zelfs al ben je getest op een hoog IQ. Hij is onbegrijpelijk groot en verheven in Zichzelf. Maar ook in alle daden die Hij doet. Job zegt: ‘Zie, God is groot, en wij begrijpen het niet’ (Job 36:26). God is onzienlijk. God kan niet gezien worden door een schepsel. Hij is het ‘Die alleen onsterfelijkheid heeft en een ontoegankelijk licht bewoont, Denwelken geen mens gezien heeft, noch zien kan; Welke zij eer en eeuwige kracht’ (1 Tim. 6:16). God is onveranderlijk. Als ik vandaag a zeg, zou het zomaar kunnen zijn dat ik morgen b zeg. Maar God is totaal anders! Bij Hem is geen verandering of schaduw van omkering (vgl. Jak. 1:17). God blijft Dezelfde. Dat geldt in het bijzonder voor het Woord dat Hij spreekt. Als er íéts is wat tot troost is voor al Gods kinderen, dan is het dat God de Onveranderlijke is. Hun dagelijkse ontrouw doet Zijn trouw niet teniet. Ook al zijn zij weer in zoveel zonden gestruikeld, toch zegt Hij: ‘Want Ik, de Heere, word niet veranderd; daarom zijt gij, o kinderen Jakobs, niet verteerd’ (Mal. 3:6). God is oneindig. God is nergens in te sluiten en nergens buiten te sluiten.
18 In Jeremia 23 zegt Hij: ‘Zou zich iemand in verborgen plaatsen kunnen verbergen, dat Ik hem niet zou zien? spreekt de Heere; vervul Ik niet den hemel en de aarde? spreekt de Heere’ (vs. 24). God is almachtig. Zo sprak God tot Abraham: ‘Ik ben God de Almachtige; wandel voor Mijn aangezicht en zijt oprecht’ (Gen. 17:1). Hij heeft écht alle macht in de hemel en op de aarde. Alle aardse machthebbers zijn niet meer dan instrumentjes in Gods hand, ook al beseffen ze daar zelf totaal niets van. Ze voeren niets anders uit dan het eeuwige raadsplan van deze God. God is volkomen wijs. Hij komt met de beste middelen langs de heiligste wegen tot de allerhoogste doelen. ‘Raad en het wezen zijn Mijne; Ik ben het Verstand, Mijne is de sterkte’ (Spr. 8:14). God is rechtvaardig. Hij ziet geen enkele zonde door de vingers. God straft het kwaad van de zonde. Hij kan niet anders, Hij wil niet anders, want God kan de ongerechtigheid niet gedogen. Maar dat Hij rechtvaardig is heeft ook een andere kant. Het is ook troostvol voor eenieder die in Christus gelooft. God rechtvaardigt de goddeloze (Rom. 8:33). Hij vergeeft de zonden van alle gelovigen volkomen, voor eeuwig! Omdat Christus de straf hierop wegdroeg. God is goed. De hele schepping deelt in Zijn goedheid. Dat lezen we in Psalm 145: ‘De Heere is aan allen goed, en Zijn barmhartigheden zijn over al Zijn werken’ (vs. 9). Maar Zijn goedheid schittert nog heerlijker in het leven van al Zijn kinderen. David zegt: ‘Hoe dierbaar is Uw goedertierenheid, o God! Dies de mensenkinderen onder de schaduw Uwer vleugelen toevlucht nemen’ (Ps. 36:8). Zeer overvloedige Fontein Guido de Brès besluit zijn opsomming van Gods eigenschappen als hij zegt: God is een zeer overvloedige Fontein van alle goed. Het is alsof hij nog één keer héél nadrukkelijk wil zeggen dat God oneindig goed is. Ja, je kunt Hem vergelijken met een fontein; één die voortdurend metershoog water opspuit. Dat gaat almaar door! Daarin zie je een ontzagwekkende overvloed... Zo is God, Die ons geschapen heeft. Dit is de God tegen Wie wij gezondigd hebben. Maar dit is ook de God Die in Zijn Zoon, de Heere Jezus
19 Christus, een fontein van heil en genade geopend heeft. Het allerliefste werk van deze overvloedig goede God is zondaren opzoeken en zalig maken, om Jezus’ wil! Deze God wil Zich laten kennen en daarom roept Hij: Kom tot Mij! Maar al mijn zonden dan, die ik tegen Hem bedreven heb? Daarop antwoordt God: Ik heb in Mijn goedheid in Jezus’ bloed een fontein geopend tegen de zonde en tegen de onreinheid (vgl. Zach. 13:1). De allergrootste zondaar is hartelijk welkom bij deze geopende Fontein. Niemand die komt wordt er afgewezen. Wat een wonder als je voor het eerst of weer opnieuw deze God in Zijn Zoon ontmoeten mag. Het vervult je hart met oneindige verwondering over Zijn liefde en genade voor verloren zondaren. Het maakt je tegelijkertijd hongerig om deze God méér te leren kennen. Iedereen die deze honger kent, mag weten dat die eenmaal vervuld wordt. Straks, na dit leven op aarde, komt de volmaaktheid voor elke ware christen. Dan zijn we volkomen gelijkvormig aan het heerlijk beeld van Christus. Voor al Gods kinderen wordt het eenmaal werkelijkheid: verzadigd met Uw Goddelijk beeld (Ps. 17:8 ber.). Dan heb je voor eeuwig genoeg aan deze God, zonder ooit genoeg van Hem te krijgen! GESPREKSVRAGEN 1. Waarin zie je vooral de actuele betekenis van artikel 1? 2. Wat leert artikel 1 ons over de bijbelse verhouding tussen geloven met het hart en belijden met de mond? 3. Wat roept het op in je hart als je de bijbelse eigenschappen van God overdenkt die in artikel 1 genoemd worden?
RkJQdWJsaXNoZXIy OTA4OQ==