VERWACHTING VOOR ISRAËL
Veertien bijbelstudies Verwachting voor Israël Ds. B.L.P. Tramper DEN HERTOG - HOUTEN
© 2025 Den Hertog B.V. Houten ISBN 978 90 331 3329 9 Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij digitaal, elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen, of op enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
5 ‘O, hoe heerlijk is het, dat gezicht te zien, het vrolijkste naast Christus’ komst op de wolken. Onze oudste broeders, de Joden, en Christus elkaar te zien omhelzen en kussen! Lang zijn zij van elkaar gescheiden geweest en zij zullen elkaar vriendelijk bejegenen bij die ontmoeting. O, dag, langverwachte en beminnelijke dag, breek aan! O, zoete Jezus, laat mij dat gezicht aanschouwen, dat zal zijn als een herleven uit de dood, wanneer U en Uw oude volk elkaar omhelzen.’ Samuel Rutherford (± 1600-1661) ‘De profeten Jesaja, Jeremia, Ezechiël, Hosea, Joël, Amos, Obadja, Micha, Zefanja en Zacharia zeggen allemaal dezelfde dingen. Zij voorzeggen allemaal, de een wat stelliger dan de ander, dat aan het einde van deze bedeling de Joden naar hun land zullen terugkeren en in Gods gunst hersteld zullen worden. Ik ben me ervan bewust dat er veel goede christenen zijn die deze dingen niet op dezelfde manier interpreteren als ik. Maar in mijn ogen staan de toekomstige redding van het Joodse volk, hun terugkeer naar het land Israël en hun algemene bekering tot God, net zo duidelijk beschreven in Gods Woord als elke andere belofte.’ J.C. Ryle (1816-1900)
7 Inhoud Ten geleide 9 1. De lach van Abraham 13 Genesis 17:1-17 2. Kinderen van Sion 19 Psalm 87 3. Uit de volken vergaderd 26 Ezechiël 28 4. Een Held voor Israël 33 Zefanja 3:1-17 5. Wonderen voor Israël 39 Zefanja 3:9-20 6. Jeruzalem, een lastige steen 46 Zacharia 12-13:1 7. Heilrijke belofte voor Jeruzalem 53 Lukas 21:5-24 8. Verlangen naar Israëls verlossing 60 Handelingen 1:1-12
8 9. Israël verstoten? 67 Romeinen 11:1-10 10. Van verlies naar volheid 73 Romeinen 11:11-15 11. Het beeld van de olijfboom 80 Romeinen 11:16-24 12. Geheel Israël 87 Romeinen 11:25-32 13. De toekomst van Israël 94 Romeinen 11:28-32 14. Met dank aan Israël 101 Romeinen 15:28-29 Literatuur 108
9 Ten geleide Het is een bijzondere menora, ruim vier meter hoog en drie meter breed: de bronzen kandelaar aan de rand van een park in Jeruzalem, tegenover de Knesset, de zetel van de regering van Israël. Op de armen van de menora staan allerlei gravures die belangrijke gebeurtenissen uit de geschiedenis van het Joodse volk verbeelden: de wetgeving op de Sinaï, Aäron en Hur die Mozes’ armen ondersteunen tijdens de oorlog tegen Amalek én de overwinning van David op Goliath, Een van de gravures gaat over het visioen van de profeet Ezechiël over het dal van de dorre doodsbeenderen (Ezech. 37:1-12). De profeet staat midden in het dal, omringd met botten en schedels. ‘Mensenkind’, vraagt de Allerhoogste aan de profeet, ‘zullen deze beenderen weer levend worden?’ De profeet geeft een eerlijk antwoord: ‘Heere Heere, U weet het.’ Als hij ziet op de dorheid en doodsheid van de beenderen, dan kan Ezechiël niet anders zeggen dan dat het hem ten enenmale uitgesloten lijkt. Maar als hij ziet op de macht en de kracht van God, dan wil hij niets liever dan belijden dat bij God alle dingen mogelijk zijn. ‘U weet het’, zegt hij. De Heere doet daarna twee wonderen. Het eerste is dat Hij al die beenderen ordent en bij elkaar brengt. Hij legt er vlees over. Hij weeft er aders en spieren doorheen. En het duurt niet lang of het dal ligt vol lichamen die helemaal
10 gaaf zijn. Het tweede wonder is zo mogelijk nog groter dan het eerste. De Heere geeft Ezechiël de opdracht: ‘Profeteer tot de geest, en zeg tot de geest: Gij geest, kom aan van de vier winden, en blaas in deze doden, opdat zij levend worden.’ Als Ezechiël de stem van God gehoorzaamt en profeteert, gebeurt het: al die lichamen worden levend en staan op. Vanuit het visioen van de profeet zijn allerlei lijnen te trekken naar het persoonlijke, geestelijke leven: hoe de Heere mensen tot geloof en bekering brengt. Maar het primaire doel van het visioen is anders. Dat laat onmiskenbaar zien wat de Heere met Israël voorheeft. De Heere belooft het Joodse volk een terugkeer naar het Beloofde Land. Zoals Hij al die doodsbeenderen in het dal bijeenbrengt, zal Hij het zaad van Abraham, Izak en Jakob uit de diaspora verzamelen in het land dat Hij de patriarchen heeft toegezegd. En zoals al die lichamen levend worden door de wind van de Geest, zo zal eenmaal ‘heel Israël’ door de beademing van de Geest tot geloof en bekering komen. Is de Heere in de tijd waarin wij leven, niet bezig deze heerlijke beloften te vervullen? Zijn wij niet getuige van de terugkeer van de Joden uit de ballingschap? Het zijn tere vragen die oprijzen als we de Bijbel naast de krant lezen. Als we met eigen ogen zien hoeveel Joden zich in de afgelopen jaren in Israël hebben gevestigd, in het bijzonder nadat in 1948 de Joodse staat werd uitgeroepen, uniek moment in de historie van het volk. Inmiddels wonen acht van de zestien miljoen Joden in het Joodse land. Gaat daarmee de profetie van Ezechiël in vervulling? Betekent dat ook dat de geestelijke bloeitijd waarover de profeet spreekt, nabij komt? Mogen wij hoop hebben
11 voor de bekering van de Joden aan wie wij ons hartelijk verbonden weten en aan wie wij zoveel te danken hebben? In dit boek met veertien min of meer meditatieve bijbelstudies willen we op dit soort vragen ingaan. De overdenking van het Woord en het bestuderen van wat onze vaders over Israël hebben geschreven, kan ons tot de overtuiging brengen dat de Heere voor Zijn Israël, het nageslacht van Abraham, Izak en Jakob, groot heil bereidt. Juist het geloof in Gods genaderijke beloften voor Israël moedigt ons aan tot een hartelijk gebed voor Israël. Voor het eerst en steeds opnieuw. ‘Doe wel bij Sion naar Uw welbehagen’ (Ps. 51:20). De Heere zegene het Joodse volk, dat door de eeuwen heen onbeschrijfelijk veel leed heeft geleden. Gij zult opstaan, ons beschermen; Over Sion U ontfermen; Want de tijd, Uw stad voorspeld, Aan haar leed ten perk gesteld, Die zo lang gewenste dagen Van Uw gunstrijk welbehagen Zijn, o God, in ’t eind geboren; Gij, Gij zult haar klacht verhoren. (Ps. 102:7) Waarder, maart 2025 Ds. B.L.P. Tramper
13 1. De lach van Abraham Lezen: Genesis 17:1-17 Intense vreugde welt op in het hart van Abraham als de Heere hem op een dag een bezoek brengt en hem een zoon belooft. Hij is zo verblijd, dat hij vol verwondering op zijn aangezicht valt én lacht, zo lezen we in Genesis 17:17. Met heel zijn hart gelooft hij wat God zegt. God belooft hem niet alleen een zoon, maar ook een talrijk nageslacht uit zijn zoon. En ook land, ‘tot eeuwige bezitting’ (vs. 8). Abraham kan het niet op. Rijke zegeningen vallen hem ten deel. En hij weet: ‘in hem’ zullen alle volken op aarde worden gezegend. God belooft het in een verbond dat Hij met hem sluit, het genadeverbond. We zingen er wel over met de dichter van Psalm 105:5: ’t Verbond met Abraham, Zijn vrind, Bevestigt Hij van kind tot kind. Geloof en blijdschap Abraham is 99 jaar als de Heere hem deze beloften doet. Hij heeft dan zijn tenten vermoedelijk opgeslagen bij de eikenbossen van Mamre. Daar verblijft hij met Sara, zijn vrouw. Daar leidt hij zijn bestaan als herdersvorst. Daar laat hij zijn talrijke schapen, geiten en runderen weiden.
14 Onder de Kanaänieten staat hij bekend als een vermogend man. Dat was hij ook. Abraham was ‘zeer rijk, in vee, in zilver en in goud’, zegt de Bijbelschrijver (Gen. 13:2). Al eerder had de Heere Abraham rijke beloften gedaan. Al toen Hij hem uit Ur der Chaldeeën riep. Hij was toen 75 jaar. ‘Ga uit uw land’, had de Heere gezegd, ‘naar het land dat Ik u zal wijzen’ (Gen. 12:1). Toen zei de Heere: ‘Ik zal u tot een groot volk maken, u zegenen en uw naam groot maken; en wees een zegen! Ik zal zegenen die u zegenen en vervloeken die u vloekt. En in u zullen alle geslachten des aardrijks worden gezegend’ (Gen. 12:2, 3). Zo’n tien jaren later herhaalde de Heere Zijn beloften. ’s Nachts, toen Abraham de slaap niet kon vatten, leidde de Heere hem uit zijn tent naar buiten. ‘Zie op naar de hemel’, zei Hij, ‘en tel de sterren, indien gij ze kunt tellen. Zo zal uw zaad zijn!’ (Gen. 15:5). Ook had de Heere in die tijd op bijzondere wijze de landbelofte bevestigd. Abraham moest er enkele dieren voor offeren en gekliefd tegenover elkaar leggen. Toen hij in slaap was gevallen, vermoeid van het wegjagen van de vogels die op het aas af kwamen, verscheen de Heere aan hem met de belofte: ‘Aan uw zaad heb Ik dit land gegeven’ (Gen. 15:18-21). En nu, als Abraham 99 jaar oud is, doet de Heere hem opnieuw de toezegging dat hij een talrijk nageslacht krijgt. ‘Ik zal u gans zeer vruchtbaar maken, en Ik zal u tot volken stellen’ (Gen. 17:5, 6). Heel concreet belooft God: ‘Ik zal Sara zegenen en u ook uit haar een zoon geven; ja, Ik zal haar zegenen, zodat zij tot volken zal worden’ (vs. 16). En niet alleen dat, maar het is menselijkerwijs gesproken ook echt onmogelijk dat deze belofte in vervulling gaat. Sara is onvruchtbaar. Ze is bovendien bijna 90 jaar. En tóch gelooft Abraham het Woord van God. Het doet zoveel kracht
15 in hem, dat hij ervoor valt. Letterlijk, met zijn aangezicht op de aarde. Zal God het zeggen en niet doen? Abraham is er zo vol van... Hij kan zijn vreugde onmogelijk inhouden. Hij lacht. ‘Uit verwondering, sterk in het geloof zijnde’, schrijven de kanttekenaren. Hij gelooft God op Zijn Woord. Hij maakt er staat op. En de vrucht ervan is blijdschap. Zaad Abraham komt niet beschaamd uit, want niet lang daarna baart Sara hem een zoon. Samen verwonderen ze zich over het kindje dat God hun toevertrouwt. Hoe is het mogelijk: zó oud, en toch een bloedeigen zoon in de armen. Ook Sara lacht, als zij haar kleine ziet. Nu niet in ongeloof, zoals eerder, maar in geloof. Izak, zo heet het kindje. Hij die de lach brengt, betekent zijn naam. Wij geloven dat Abraham in Izak ook dé Zoon heeft gezien Die God hem beloofde. Hét Kind. Christus Jezus. Zo’n tweeduizend jaar voor Zijn geboorte mocht Abraham Hem met ogen van geloof aanschouwen. De Heiland zegt het Zelf in een gesprek met de schriftgeleerden: ‘Abraham, uw vader, heeft met verheuging verlangd, opdat hij Mijn dag zien zou; en hij heeft hem gezien en is verblijd geweest’ (Joh. 8:56). De Heere heeft de belofte van hét Zaad zo’n duizend jaar na Abraham bevestigd aan koning David. ‘Ik zal’, beloofde de Heere aan David, ‘uw zaad na u doen opstaan, dat uit uw lijf zal voortkomen, en Ik zal zijn koninkrijk bevestigen. Die zal Mijn Naam een huis bouwen en Ik zal de stoel van zijn koninkrijk bevestigen tot in eeuwigheid’ (2 Sam. 7:12-17). Belofte Het is deze belofte die de Heere daarna vele malen bij
16 monde van Zijn profeten heeft herhaald. De Zoon van Abraham, Die ook de Zoon van David is, zal Koning over Israël worden. Profeten als Jesaja en Micha laten ook zien: Zijn heerschappij zal zich uitstrekken tot de einden der aarde. Hij zal de Joden tot zegen zijn, maar ook de heidenen (Jes. 49:6; Micha 5:1-3). God heeft de belofte aan Abraham heerlijk vervuld: Christus Jezus is gekomen in de volheid des tijds (Gal. 4:4). En Hij heeft inmiddels Zijn vleugels uitgestrekt over vele volkeren. Uit tal van naties heeft Hij Zijn onderdanen tot Zich geroepen en verlost van zonden en schuld. Ontelbare mensen hebben de knie voor deze Koning der koningen gebogen. Zij delen in de geestelijke weldaden van het genadeverbond. Tegelijk blijft de belofte aan David van kracht: Christus ís en blijft ook Koning over Israël. Zei Gabriël dat ook niet tegen Maria toen hij Zijn geboorte aankondigde? ‘God, de Heere, zal Hem de troon van Zijn vader David geven. En Hij zal over het huis van Jakob Koning zijn in der eeuwigheid en Zijns Koninkrijks zal geen einde zijn’ (Luk. 1:32, 33). De Heere Jezus ís het: Koning der Joden. En de dag is nabij waarop heel Israël Hem als Koning zal erkennen (Rom. 9-11). Land God belooft Abraham en zijn nageslacht in het genadeverbond dat Hij sluit, ook land. ‘Ik zal u, en uw zaad na u, het land uwer vreemdelingschappen geven, het gehele land Kanaän, tot eeuwige bezitting’ (Gen. 17:8). Later herhaalt Hij deze belofte aan Izak: ‘Aan u en uw zaad zal Ik al deze landen geven en Ik zal de eed bevestigen die Ik Abraham, uw vader, heb gezworen’ (Gen. 26:3). Nog weer
RkJQdWJsaXNoZXIy OTA4OQ==