9 Ten geleide Het is een bijzondere menora, ruim vier meter hoog en drie meter breed: de bronzen kandelaar aan de rand van een park in Jeruzalem, tegenover de Knesset, de zetel van de regering van Israël. Op de armen van de menora staan allerlei gravures die belangrijke gebeurtenissen uit de geschiedenis van het Joodse volk verbeelden: de wetgeving op de Sinaï, Aäron en Hur die Mozes’ armen ondersteunen tijdens de oorlog tegen Amalek én de overwinning van David op Goliath, Een van de gravures gaat over het visioen van de profeet Ezechiël over het dal van de dorre doodsbeenderen (Ezech. 37:1-12). De profeet staat midden in het dal, omringd met botten en schedels. ‘Mensenkind’, vraagt de Allerhoogste aan de profeet, ‘zullen deze beenderen weer levend worden?’ De profeet geeft een eerlijk antwoord: ‘Heere Heere, U weet het.’ Als hij ziet op de dorheid en doodsheid van de beenderen, dan kan Ezechiël niet anders zeggen dan dat het hem ten enenmale uitgesloten lijkt. Maar als hij ziet op de macht en de kracht van God, dan wil hij niets liever dan belijden dat bij God alle dingen mogelijk zijn. ‘U weet het’, zegt hij. De Heere doet daarna twee wonderen. Het eerste is dat Hij al die beenderen ordent en bij elkaar brengt. Hij legt er vlees over. Hij weeft er aders en spieren doorheen. En het duurt niet lang of het dal ligt vol lichamen die helemaal
RkJQdWJsaXNoZXIy OTA4OQ==