KOMT, KINDEREN
KOMT, KINDEREN C.H. SPURGEON Goede raad voor ouders en leerkrachten DEN HERTOG - HOUTEN
Uit het Engels vertaald door Pauline van Helten-Proper. © 2025 Den Hertog B.V. Houten ISBN 978 90 331 3334 3 Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij digitaal, elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen, of op enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
5 Inhoud Ten geleide 5 1. ‘Weid Mijn lammeren’ – zo doet u dat 9 2. Verhindert de kinderkens niet 15 3. De discipelen en de moeders 22 4. De herder van de kinderen 30 5. ‘Derzulken is het Koninkrijk der hemelen’ 38 6. Als een kindeke 45 7. Weid Mijn lammeren 57 8. Het kind Timotheüs en zijn onderwijzers 62 9. ‘Wat hebt gij daar voor een dienst?’ 71 10. Samuël en zijn onderwijzers 79 11. Aanwijzingen voor leerkrachten en ouders 85 12. Een voorbeeldles voor onderwijzers 90 13. ‘Komt, gij kinderen’ – drie vermaningen 96 14. ‘Komt, gij kinderen’ – de uitnodiging van de psalmist 100 15. Twee aansporingen van koning David aan ouders en leerkrachten 106 16. Het kind en de Heilige Schrift 109 17. Getuigen van God die bekeerd zijn in hun jeugd 115 18. Obadja’s vroege godsvrucht 120 19. Obadja en Elia 125 20. Abia’s ‘wat goeds’ (1) 131 21. Abia’s ‘wat goeds’ (2) 139 22. De zoon van de Sunamitische vrouw (1) 146 23. De zoon van de Sunamitische vrouw (2) 152
7 Ten geleide Charles Haddon Spurgeon (1834-1892) wordt wel de ‘prins der predikers’ genoemd. Behalve dat hij een bekend predikant was, was hij ook een groot kindervriend. Hij hield van kinderen en jongeren, en zij van hen. Spurgeon achtte het van groot belang dat kinderen onderwijs zouden krijgen vanuit de vreze des Heeren, allereerst thuis door de ouders, maar ook op school. Met name het zondagsschoolwerk had de liefde van zijn hart. Voor hen die onderwijs gaven op de zondagsscholen hield Spurgeon met regelmaat lezingen, met het doel het personeel toe te rusten voor hun verantwoordelijke taak. Deze lezingen werden gebundeld in een boekje, Come, Ye Children, dat bij zijn leven verscheen en dat in Engeland veel herdrukken beleefde. Rond 1890 zag bij J.C. Schenk Brill te Doesburg een Nederlandse vertaling (door J.R. Bremer) het licht: Laat de kinderkens tot Mij komen. Een boek voor ouders, onderwijzers en onderwijzeressen aan christ. en zondagsscholen over de Christelijke opvoeding der kinderen. In 1986 verscheen een fotografische herdruk bij Kool te Veenendaal onder de titel Rondom de schaapskooi. Vergeleken met de Engelse uitgave waren een drietal hoofdstukken onvertaald gebleven. Dit geschrift van Spurgeon is nu opnieuw vertaald naar de volledige Engelse uitgave uit 1897. Het geeft praktische en geestelijke raad aan hen die in het onderwijs werkzaam zijn of leiding geven in zondagsscholen, verenigingen en clubs. De tekst is voorzien van tussenkopjes. Houten, april 2025 de uitgever
9 – 1 – ‘Weid Mijn lammeren’ – zo doet u dat De besten binnen de kerk zijn niet te goed voor dit werk. Denk niet dat u, omdat u andere diensten te verrichten hebt, daarom geen interesse hoeft te hebben in deze vorm van heilige arbeid. Sta echter, naardat uw mogelijkheden zijn, vriendelijk klaar om de kleinen te helpen en om diegenen te bemoedigen van wie het de voornaamste roeping is om voor hen te zorgen. Tot ons allen komt deze boodschap: ‘Weid Mijn lammeren.’ Deze opdracht wordt gegeven aan de predikant en aan allen die enige kennis hebben van de dingen van God. Zorg voor de kinderen die in Christus Jezus zijn. Petrus was een leidsman onder de gelovigen, maar toch moest hij de lammeren weiden. Zorg voor de pasgeborenen De lammeren zijn de jongen van de kudde. Daarom moeten we vooral en op een zorgvuldige manier omzien naar hen die jong zijn in de genade. Ze kunnen oud zijn in jaren, maar toch kunnen ze wat de duur van hun geestelijk leven betreft nog maar baby’s in de genade zijn. Om die reden moeten ze gehoed worden door een goede herder. Zodra iemand bekeerd wordt en aan de gemeente wordt toegevoegd, moet hij het voorwerp worden van de zorg en de vriendelijkheid van zijn geloofsgenoten. Hij is nog maar net onder ons en heeft geen
10 vertrouwde vrienden onder de heiligen. Laten we daarom allemaal vriendelijk tegen hem zijn. Zelfs als het betekent dat we onze oudere kameraden moeten verlaten, moeten we dubbel vriendelijk zijn voor hen die pas ontkomen zijn aan de wereld en een schuilplaats hebben gevonden bij de Almachtige en Zijn volk. Waak met onophoudelijke zorg over die pasgeboren zuigelingen, die sterk zijn in verlangens, maar nergens anders sterk in zijn. Ze zijn nog maar net uit de duisternis gekropen en hun ogen kunnen het licht nauwelijks verdragen. Laten we een schaduw voor hen zijn, totdat ze gewend zijn aan de gloed van de Evangeliedag. Wijd uzelf aan de heilige arbeid van het zorgen voor de zwakken en moedelozen. Petrus zelf moet zich die ochtend gevoeld hebben als een soldaat die pas in dienst getreden was. Hij had immers in zekere zin zijn openbare christelijke leven beëindigd door zijn Heere te verloochenen, maar hij was er opnieuw aan begonnen toen hij ‘naar buiten ging en bitterlijk weende’. Nu legde hij een nieuwe geloofsbelijdenis af voor zijn Heere en zijn broeders. En daarom, omdat hij op deze manier genegenheid ontving voor de rekruten, kreeg hij de opdracht om als hoeder voor hen op te treden. Jonge bekeerlingen zijn te schuchter om ons om hulp te vragen, en daarom stelt onze Heere hen aan ons voor. Met een nadrukkelijk bevel zegt Hij: ‘Weid Mijn lammeren.’ Dit zal ons loon zijn: ‘Voor zoveel gij dit een van deze Mijn minste broeders gedaan hebt, zo hebt gij dat Mij gedaan’ (Matth. 25:40). Geen argwaan Hoe jong een gelovige ook is, hij zou openbare belijdenis van zijn geloof moeten afleggen en gekooid moeten worden met de rest van de kudde van Christus. Wij behoren niet tot degenen die achterdochtig zijn jegens
11 jeugdige vroomheid. Nooit zien wij méér reden voor zulke argwaan bij jonge mensen dan bij hen die zich pas laat in hun leven bekeren. Bij die twee zijn we van mening dat bekering bij de laatsten meer in twijfel getrokken moet worden dan bij de eersten, want een egoïstische angst voor straf en doodsangst zullen eerder een vals geloof voortbrengen dan enkel kinderlijkheid. Hoeveel heeft het kind gemist dat het had kunnen bederven! Hoeveel weet het niet waarvan wij, zo God het wil, hopen dat het dat nooit te weten zal komen! O, hoeveel opgewektheid en vertrouwen is er niet bij kinderen die tot God bekeerd zijn, iets wat niet gezien wordt bij oudere bekeerlingen! Onze Heere Jezus voelde klaarblijkelijk een diepe genegenheid voor kinderen. Degene die hen ziet als een last in de wereld en hen behandelt alsof ze kleine bedriegers dan wel dwaze naïevelingen zouden zijn, lijkt dus maar weinig op Christus. Aan degenen die lesgeven op onze scholen is het verheugende voorrecht gegeven om te ontdekken waar deze jonge discipelen zijn die werkelijk de lammeren van Christus’ kudde zijn. Tot u zegt Hij: ‘Weid Mijn lammeren.’ Dat wil zeggen: onderwijs hen die werkelijk genade hebben ontvangen, maar nog jong van jaren zijn. Weiden en weiden Het is heel opmerkelijk dat het woord dat hier gebruikt wordt voor ‘weid Mijn lammeren’ heel anders is dan het woord dat gebruikt wordt in het gebod ‘weid Mijn schapen’. Ik zal u niet lastigvallen met Griekse woorden, maar het tweede ‘weiden’ betekent het ambt van een herder uitoefenen, regeren, regelen, leiden en hen hoeden – alles doen wat een herder ten opzichte van een kudde moet doen. Dit eerste ‘weiden’ omvat dat echter allemaal niet: het betekent onmiskenbaar voeden en het wijst onderwijzers op een plicht die ze wellicht verwaarlozen;
12 namelijk die van het onderwijzen van kinderen in het geloof. De lammeren hoeven niet zozeer in het gareel gehouden te worden als degenen die zoveel weten, en toch zo weinig; die denken dat ze zo ver gevorderd zijn, dat ze elkaar beoordelen en met elkaar twisten en wedijveren. Christelijke kinderen hebben het vooral nodig om onderwezen te worden in de leer, het gebod en het leven overeenkomstig het Evangelie. Ze hebben het nodig dat de Goddelijke waarheid hun duidelijk en krachtig voorgehouden wordt. Waarom zouden de hogere waarheden – de waarheden van de genade – achtergehouden worden voor hen? Het zijn geen beenderen, zoals sommigen zeggen. Als het al beenderen zijn, dan zijn ze vol merg en bedekt met vettigheid. Wanneer er een waarheid is die te moeilijk is voor een kind, dan is dat eerder de fout van de opvatting van de onderwijzer daarover dan van het vermogen van het kind om het te aanvaarden – vooropgesteld dat het kind echt tot God is bekeerd. Aansporing om te voeden Het is aan ons om de christelijke leer eenvoudig te maken. Dit moet een belangrijk onderdeel van onze arbeid zijn. Leer de kleinen de hele waarheid en niets dan de waarheid, want onderwezen te worden is het grote verlangen van de aard van het kind. Een kind moet niet alleen leven, zoals u en ik, maar ook groeien; daarom heeft hij voedsel dubbel nodig. Als vaders over hun jongens zeggen: ‘Wat een eetlust hebben ze!’, moeten ze bedenken dat wij ook een grote eetlust zouden hebben als we niet alleen de machinerie aan de gang moesten houden, maar deze tegelijkertijd moesten uitbreiden. Kinderen in de genade moeten groeien. Zij moeten opklimmen tot meer vaardigheid in kennen, zijn, doen en voelen, en tot grotere kracht van God. Daarom moeten ze boven alles gevoed
RkJQdWJsaXNoZXIy OTA4OQ==