WIJ ZULLEN IN ZIJN WONING GAAN
DEN HERTOG – HOUTEN OVERDENKINGEN BIJ DE TABERNAKELDIENST Ds. H.J. Agteresch Wij zullen in Zijn woning gaan
© 2025 Den Hertog, Houten ISBN 978 90 331 3335 0 Gedichten: Corrie Honkoop, Werkendam Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij digitaal, elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen, of op enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
7 Inhoud Woord vooraf 9 1. Het brandofferaltaar 13 2. Het wasvat 37 3. De kandelaar 69 4. De tafel der toonbroden 95 5. Het reukaltaar 119 6. De ark des verbonds 145 7. De bloedweg van de hemelse Hematoloog 175
9 Woord vooraf Niet snel zal ik haar vergeten. Voor een zangavond ontmoette ik haar, een jonge vrouw met een verstandelijke beperking, zittend in een rolstoel. Met een verlangende blik in haar ogen vroeg ze mij: ‘Mag ik uw vriendin zijn?’ Mijn antwoord was: ‘Ik heb al veel vrienden, maar jij kunt er nog wel bij.’ Met een stralende glimlach reageerde ze: ‘Dat is fijn, maar de Heere is mijn allerbeste Vriend!’ Na de zangavond ontmoette ik haar opnieuw, en vroeg haar: ‘Zijn we nog vrienden?’ Spontaan antwoordde ze: ‘Ja! Maar ik wil graag in de hemel zijn. Dan ben ik bij de Heere en ga ik zingen, sámen met u: Dan ga ik op tot Gods altaren. Ik ben vierentwintig jaar, dat is wel jong om te sterven. Maar de aarde maakt me niet gelukkig.’ Met de psalmregel over Gods altaren raakte ‘mijn vriendin’ in haar ontroerende jubel de kern van de leer van verzoening door voldoening. De Heere wil dat het Evangelie gepredikt wordt. ‘Zo is dan het geloof uit het gehoor, en het gehoor door het Woord Gods’ (Rom. 10:17). In Zijn dienst wil de Heere niet alleen onze oren, maar ook onze ogen gebruiken, zoals bij de sacramenten. In het bijzonder geldt dit voor de tabernakeldienst: wat laat de Heere daar veel zien! Daarin toont Hij dat het voor verloren zondaren mogelijk is om bij Hem terug te komen. De weg waardoor dit mogelijk is, beeldt de Heere uit in drie onderscheiden ruimten in de tabernakel: het voorhof, het heilige, en het heilige der heiligen. In dit boek vindt u een uitwerking van preken die gehouden zijn tijdens een Bijbellezing in de Gereformeerde Gemeente te Werkendam over de zes heilige voorwerpen in de tabernakel. Elk hoofdstuk bestaat
10 uit een drieluik, waarin telkens de inzetting van God, de bevinding uit God en de nodiging door God wordt beschreven. In mijn studeerkamer werd ik bijzonder getroffen door het boek Salomo’s tempel, waarin John Bunyan in allerlei facetten wijst op de ruimte in Gods genade. Dit was voor mij een stimulans om bij ieder heilig voorwerp ook aan de Evangelienodiging een grote plaats toe te kennen. Het boek wordt afgesloten met een nieuwtestamentische stof over de open toegang tot God. Hierin vernemen we hoe de tabernakeldienst vervuld is in Christus. Om de mogelijkheid open te laten de hoofdstukken als preek te lezen, is voor het gemak de liturgie erbij vermeld. Let er wel op dat de volledige hoofdstukken eigenlijk te lang zijn voor gebruik in de leesdiensten. Verder zijn gespreksvragen toegevoegd, om de inhoud beter te kunnen verwerken, persoonlijk of in een groep. Omdat de doelgroep bestaat uit jongeren en ouderen, wordt de lezer afwisselend met ‘jij’ en ‘u’ aangesproken. Hopelijk wordt dit niet als hinderlijk ervaren. Graag wil ik mevrouw W.C. Bijl-Visser, mevrouw C. Honkoop, en mijn vader, B. Agteresch, bedanken voor het meelezen en corrigeren van de tekst. Ik ben jullie bijzonder erkentelijk voor de inzet en liefde waarmee jullie dit mochten doen. Mevrouw C. Honkoop wil ik nog extra bedanken voor haar bereidheid om ieder hoofdstuk te voorzien van een passend gedicht. Mijn waardering gaat ook uit naar Adriaan Bouman van Uitgeverij Den Hertog voor de, opnieuw, fijne samenwerking. Het is mijn hartelijke wens dat het jaloersmakende en kinderlijke getuigenis van de jonge vrouw door de lezers herkend mag worden bij het lezen van dit boek. En dat jongeren en ouderen opgewekt mogen worden: Wij zullen in Zijn woning gaan! Werkendam, januari 2025 Ds. H.J. Agteresch
11 Juwelen van verzoening Wij danken U, o allerhoogste Heer’. U zij voor eeuwig alle lof en eer, dat U de tabernakel aan ons schonk waarin elk stuk van liefde vonkt. Het altaar wijst op offers voor de schuld, dat ’t vuur nóg brandt wijst op Uw taai geduld. ’t Is nog genadetijd, er is nog bloed. Heere, wat bent U goed. Het wasvat toont: voor elk, vuil en onrein, is water in de geopende Fontein dat reinigt van elk kwaad en alle smet. U bent een God Die redt. ’t Licht van de zevenarmige kandelaar maakt ons deez’ heilgeheimen openbaar: in ’t heilige wijst alles Christus aan. Hoe heilig is Uw Naam. Het toonbrood is steeds voor Uw aangezicht. U zorgt voor ons, houdt nóg Uw hand niet dicht; verzadigt ons met Manna, hemels Brood. Mijn God, wat bent U groot.
12 Tot verzoening van ’t onheilige gebed is ’t reukaltaar bij de voorhang neergezet; die plaats bepaalde Uw voorzienigheid. Wie is aan U gelijk! Het was Uw hand, die ’t voorhangsel verschoof, de wierookwolk bedekt ons voor Uw oog. Zo is, in Christus, nu de toegang vrij. Lof zij U, El Shaddai. In ’t heilige der heiligen staat d’ ark van goud. ’t Verzoendeksel dat de wet verborgen houdt – als edelstenen flonkert daarop ’t bloed. Vader, wat bent U goed. Op de ark, als kroonjuweel de Sjechina. De tabernakel juicht van liefde en genâ. Uw recht, Uw heiligheid en liefde smelten samen. Drie-enig God, in U is ’t eeuwig Amen, Amen! [Exodus 25, 26, 27 en 40]
13 – 1 – Het brandofferaltaar Gij zult ook een altaar maken van sittimhout; vijf ellen zal de lengte zijn en vijf ellen de breedte (vierkant zal dit altaar zijn), en drie ellen zijn hoogte. En gij zult zijn hoornen maken op zijn vier hoeken; uit hetzelve zullen zijn hoornen zijn, en gij zult het met koper overtrekken. Exodus 27:1-2
14 Gij zult ook een altaar maken van sittimhout; vijf ellen zal de lengte zijn en vijf ellen de breedte (vierkant zal dit altaar zijn), en drie ellen zijn hoogte. 2 En gij zult zijn hoornen maken op zijn vier hoeken; uit hetzelve zullen zijn hoornen zijn, en gij zult het met koper overtrekken. 3 Gij zult het ook potten maken om zijn as te ontvangen, ook zijn schoffels en zijn besprengbekkens en zijn krauwels en zijn koolpannen; al zijn gereedschap zult gij van koper maken. 4 Gij zult het een rooster maken van koperen netwerk, en gij zult aan dat net vier koperen ringen maken aan zijn vier einden. 5 En gij zult het onder den omloop des altaars van beneden opleggen, alzo dat het net tot het midden des altaars zij. 6 Gij zult ook handbomen maken tot het altaar, handbomen van sittimhout; en gij zult ze met koper overtrekken. 7 En de handbomen zullen in de ringen gedaan worden, alzo dat de handbomen zijn aan beide zijden des altaars, als men het draagt. 8 Gij zult het hol, van planken maken; gelijk als Hij u op den berg gewezen heeft, alzo zullen zij doen. (Exodus 27:1-8)
15 De inzetting van God Boven op de berg Sinaï klinkt een stem. De Heere spreekt tot Mozes, de leider van het volk Israël. Een hoog bevel klinkt: ‘Gij zult ook een altaar maken van sittimhout.’ Het behaagt de allerhoogste Majesteit om aan Zijn verbondsvolk een inzetting vanuit Zijn welbehagen bekend te maken. Op de berg toont God aan Mozes ook hóé de tabernakel gemaakt moet worden. Daarin maakt de Heere Zijn heilsplan bekend. Op het eerste gezicht lijkt het een wat droog technisch voorschrift. Maar zo is het niet. Integendeel, we horen hierin een rijke Evangelieboodschap voor een zondaar die afscheid genomen heeft van God, en zich uit de gemeenschap van God heeft gezondigd. De Heere geeft antwoord op de vraag hoe een verloren zondaar weer kan naderen tot God. Je kunt dit toch niet begrijpen. De rechtvaardige God, Die de zonden moet straffen, is ook barmhartig. Hoewel de Heere niets verplicht is, heeft Hij in Zijn wijsheid een aanbiddelijke verlossingsweg uitgedacht en bekendgemaakt. We mogen deze weg samenvatten met drie woorden: verzoening door voldoening. Het is een weg van borgtocht. Voorhof De Heere vertelt aan de kinderen van Israël dat zij voor Hem een heiligdom moeten maken, zodat Hij in het midden van hen kan wonen (Ex. 25:8). Als de hemelse Architect maakt Hij bekend welke voorwerpen in de tabernakel moeten komen. Ook vertelt de Heere hoe het voorhof eruit moet zien. De afmetingen vinden we letterlijk in de Bijbel. Bij het voorhof moeten we denken aan een heel grote ruimte die afgezet is met zestig koperen pilaren waartussen witte gordijnen hangen. De ruimte is vijftig meter lang en vijfentwintig meter breed. De witte gordijnen laten ook iets zien. Wit is de kleur van de heiligheid. Bij het zien van de smetteloos witte gordijnen voelt de Israëliet buiten de tabernakel, lopend in het woestijnzand, heel goed: ik ben gescheiden van de heilige God, ik heb verdiend om buiten te moeten
16 blijven. Maar de Heere heeft in Zijn goedheid gezorgd voor een deur. Aan de oostzijde zijn de aaneengesloten witte gordijnen onderbroken door een grote poort van tapijten in vier kleuren (wit, hemelsblauw, purper, scharlaken) van maar liefst tien meter breed (Ex. 27:16). Laten we in gedachten eens door deze deur naar binnen gaan. Achterin staat de tent der samenkomst, bestaande uit het heilige en het heilige der heiligen. Vooraan in het voorhof zie je als eerste een heel groot altaar, het brandofferaltaar. Daarachter staat nog iets. Het is het koperen wasvat. En daarachter bevindt zich het voorhangsel van het heilige. De afstand van de poort tot het brandofferaltaar is acht meter. De afstand tussen het brandofferaltaar en het koperen wasvat is ook acht meter. En de afstand van het koperen wasvat tot het voorhangsel is eveneens acht meter. In totaal bedraagt de afstand van de deur tot het heilige dus drie maal acht meter. Altaar In dit hoofdstuk gaat het in het bijzonder over het brandofferaltaar. Het woord ‘altaar’ betekent letterlijk ‘slachtplaats’. Het brandofferaltaar is de plaats waar God met de zondaar afhandelt en het rechtvaardige oordeel uitvoert. Daar toont de Heere ons hoe in de weg van het bloedige offer een goddeloze zondaar gerechtvaardigd wordt en weer in gemeenschap met God kan komen. Zie er maar naar uit of u het onderwijs van het brandofferaltaar mag verstaan in uw hart. Om te mogen leren: O Heere, ik ben ook een goddeloze zondaar. Hoe word ik toch gerechtvaardigd? Hoe kom ik, die gescheiden van U leef door mijn zonden, weer in gemeenschap met U? Hoe wordt het weer goed tussen U en mijn ziel? Dan krijgt u lessen uit de hemel bij een holle bak die bestaat uit planken. Het brandofferaltaar is namelijk een grote bak van tweeënhalve meter breed en tweeënhalve meter diep en anderhalve meter hoog. Het altaar heeft geen bodem en ook geen deksel. Wel is de ruimte gedeeltelijk gevuld met aarde en onbewerkte stenen (Ex. 20:24-25). Later laat koning Salomo in de tempel een brandofferaltaar plaatsen dat maar liefst viermaal zo groot is
17 vergeleken met het altaar in de tabernakel. Het brandofferaltaar is gemaakt van sittimhout, ook wel acaciahout genoemd. Deze blanke houtsoort is afkomstig van een boom met de naam Acacia Arabica. We weten dat deze boom voorkwam in de woestijn. Maar als er vuur op het altaar brandt, verbrandt toch dat hout? Dat is zo, maar de Heere heeft nóg iets gezegd: het hout moest overtrokken worden met glanzende koperen platen. Koper is hard, vuurbestendig en ook nog eens het beeld van kracht. Wat zien we hierin een prachtige lijn naar Christus. Het sittimhout ziet op de menselijke natuur van de Middelaar, en het koper ziet op Zijn Goddelijke natuur. Christus werd in het dragen van de hitte van Gods toorn in Zijn menselijke natuur ondersteund door Zijn Godheid. Zo was het mogelijk voor Christus om Gods brandende gramschap tegen de zonde te dragen, te verdragen, maar ook weg te dragen. De dichter van Psalm 90 zegt het: ‘Wie kent de sterkte Uws toorns, en Uw verbolgenheid naar dat Gij te vrezen zijt?’ Hebt u weleens een diepe indruk gehad van de toorn van God? Daaronder bezwijk je. Maar de Heere heeft hulp besteld bij een sterke Held! Wat is dit schoon afgebeeld in het brandofferaltaar, gemaakt van zwak sittimhout en sterk koper. Net als de aarde en de onbewerkte stenen binnen in het altaar, is de zondige mens uit de aarde aards, ruw en hard. De aarde en de ruwe stenen zien ook op de Zoon van God in Zijn vernedering. Als Borg is Hij Mens geworden en tot zonde gemaakt. Maar de aarde wordt omgeven door een omhulsel van hout en koper. De naam van dit voorwerp is: brandofferaltaar. De Naam van het vleesgeworden Woord is: Immanuël! Hoornen Op de vier hoeken bevinden zich vier houten hoornen die uit het altaar komen. Ook de hoornen zijn overtrokken met koper. Diverse verklaarders schrijven dat de hoornen werden gebruikt om de offerdieren met touwen aan vast te binden. Toch is deze gedachte onjuist. Als we in gedachten de offeraar, met aan een touw een offerdier, zien
18 komen bij het brandofferaltaar, dan komt hij tót aan de hoornen van het altaar (Ps. 118:27). En daar, bíj het altaar, vindt de offerhandeling plaats. Net als de koperen platen op het altaar, zijn ook de hoornen een beeld van kracht. Iedere keer als de priester het vloeiende bloed uit het gedode offerdier opvangt, doopt hij zijn vinger in de schaal met bloed en bestrijkt hij hier de hoornen mee. De hoornen hebben nóg een functie. Ze zijn ook het beeld van hulp en redding. Stel, er zijn twee vrienden aan het werk met een bijl (Deut. 19:5). Plotseling vliegt bij de ene man zonder opzet het ijzer van de houten steel af. Het harde metaal suist door de lucht en treft precies het hoofd van zijn vriend, die dodelijk getroffen op de grond valt. Degene die de bijl verloor, is nu ongewild een doodslager. De bloedwreker kan hem uit wraak doden. In deze benarde situatie heeft de Heere, al voordat de vrijsteden werden aangewezen, gezorgd voor een vluchtplaats. Als de doodslager vlucht naar het voorhof en met zijn handen een hoorn vastgrijpt, kan de bloedwreker hem geen kwaad doen. Daar is hij veilig. Offerdienst Bij het brandofferaltaar wordt ook gewerkt. In Exodus 27:3 lezen we over allerlei voorwerpen: potten, schoffels, bekkens, krauwels (kromme vorken) en koolpannen. De potten en de schoffels worden gebruikt voor de as. In de bekkens wordt het bloed opgevangen. Met de krauwels kunnen de priesters bij het dank- en schuldoffer het verbrande van het eetbare vlees scheiden. Weet u trouwens waar de koolpannen voor zijn? Niet alleen om gloeiende kolen in te doen tijdens de werkzaamheden, maar ze worden ook gebruikt als het volk weer gaat reizen door de woestijn. Daarmee worden de vurige kolen vervoerd. Dat vraagt heel bijzondere zorg, want het vuur op het brandofferaltaar, dat door de Heere Zelf is aangestoken met heilig vuur uit de hemel (Lev. 9:24), mag nóóit doven. De kolen worden in de koolpannen altijd brandend gehouden. Het brandofferaltaar zelf wordt door de priesters tijdens de woestijnreis meegedragen
19 door middel van met koper overtrokken houten draagstokken, die door de vier ringen gestoken zijn. Het brandofferaltaar heeft ook een rooster (een soort traliewerk) waarop de offerdieren worden gelegd en waardoor de as naar beneden kan vallen. Zo kan de offeraar met zijn eigen ogen zien hoe het offerdier verbrand wordt. Gods deugden Heel in het bijzonder krijgen we bij het brandofferaltaar onderwijs over de deugden van God. Een belangrijke vraag toen, maar ook vandaag, is: hoe komt God aan Zijn eer? God is een Licht en er is gans geen duisternis in Hem. God is heilig en rechtvaardig. God kan de zonde niet door de vingers zien, Hij moet deze straffen. Maar God is ook Liefde. In Zijn liefde heeft Hij een Kerk verkoren en Zijn eigen Zoon naar deze aarde gezonden. Hij heeft een vrederaad gehouden waarin Hij een plan heeft uitgedacht waardoor diep gevallen adamskinderen gered kunnen worden. God heeft ook de weg uitgedacht hoe dat mogelijk is. Namelijk in de weg van het plaatsbekledend offer. En zo spreekt het vuur enerzijds van de brandende toorn van God, maar óók van Zijn brandende liefde. God verteert de zonde in het vuur. Maar datzelfde vuur is ook tot behoud van zondaren. Het is een paradox, maar tegelijk een groot heilgeheim. Middelaar We zien in gedachten het brandofferaltaar staan tussen het schuldige volk in het voorhof en het heilige der heiligen, waar God woont. Bedenk wel dat God de beledigde Majesteit is bij Wie niemand kan wonen. Toch is dat weer mogelijk geworden door Christus. Hij is de tussentredende Middelaar tussen de schuldige zondaar en de heilige hoge God. Op Hem is de vuurgloed van Gods heilige toorn gekomen. Hoort u Hem kermen? ‘O dood’lijk uur! Wat hitte doet Mij branden!’ Bij Christus vinden we ook het vuur van de heilige ijver tot Gods huis; dat heeft Hem verteerd. Bij Christus vinden we ook het vuur van de liefde tot de eer en het welbehagen van Zijn Vader, en tot de
RkJQdWJsaXNoZXIy OTA4OQ==