Bewaar het pand

15 De zegengroet Het volgende wat in het begin van de brief opvalt, is de zegengroet. ‘Genade, barmhartigheid, vrede zij u van God onze Vader en Christus Jezus, onze Heere’ (vs. 2). Drie woorden vallen in deze brief – en ook in de brief aan Titus (1:4) op: genade, vrede, barmhartigheid. Wij lopen ze langs. Genade Genade, dat is voor arme, zichzelf veroordelende zondaren een woord met een gouden klank. Het is opvallend dat juist dit woordje als eerste in de zegengroet wordt genoemd. Het is de bron, de moederzegen waaruit al de andere zegeningen voortvloeien. Wie zich een zondaar voor God weet, zal hartelijk beamen dat hij alleen uit genade zalig kan worden. ‘Uit genade zijt gij zalig geworden’ (Ef. 2:8). Nee, niet uit de mens, het is Gods gave. Alles wat de Heere aan de Zijnen toezegt, verkrijgen zij uit genade. De dagelijkse onderhouding, de vergeving van zonden, de opstanding tot het nieuwe leven, de eeuwige heerlijkheid... Dat geldt ook van de vrede, het woordje dat aan het woordje ‘genade’ wordt verbonden. De toegewenste vrede kan alleen worden verkregen uit genade. Dat is onverdiend. Althans: niet verdiend door ons. Maar wél verdiend door de Heere Jezus Christus. Uit louter genade! Het vormt de kern van Zondag 7 waar het zaligmakende geloof bestaat uit kennis en vertrouwen: ‘dat niet alleen anderen, maar ook mij vergeving der zonden, eeuwige gerechtigheid en zaligheid van God geschonken is, uit louter genade, alleen om der verdienste van Christus wil’. Barmhartigheid Het tweede woord in de groet is ‘barmhartigheid’ (vgl. Jud.:2).

RkJQdWJsaXNoZXIy OTA4OQ==