Vuur over Londen

VUUR OVER LONDEN

DEN HERTOG - HOUTEN RIJK ARENDS Vuur over Londen

AVI E5 © 2025 Den Hertog B.V., Houten ISBN 978 90 331 3344 2 Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij digitaal, elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen, of op enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.

7 Hoofdstuk 1 JUNI 1939 ‘Dit wordt jullie nieuwe onderkomen,’ zegt de man die het hek voor hen heeft opengedaan. Hij wijst naar de houten barakken op de kale vlakte voor hen. Hans en zijn vader lopen achter de man aan het terrein op. Hans moet uitkijken dat hij niet over zijn eigen voeten struikelt. De grond onder zijn voeten lijkt nog steeds te bewegen, nu hij nog maar net van het schip af is. In het midden staat een groter stenen gebouw. De houten gebouwtjes liggen daar in een halve cirkel omheen. Om de barakken is het erg modderig. Een jongen van een jaar of tien slaat met een lange stok in een plas met bruin water. Een meisje dat vlak achter hem staat, met een witte strik in haar donkere haar, doet gauw een stap terug. Een stukje verderop worden een aantal nieuwe barakken gebouwd. De doffe hamerklappen van de bouwvakkers klinken onafgebroken over het terrein. Het houten geraamte dat ze aan het bouwen zijn, doet Hans denken aan het skelet van een groot dier, dat met zijn poten in de modder staat. Hans hoort zijn vader diep zuchten. Blijkbaar had hij ook wat anders verwacht. Hans had gehoopt dat ze gelijk naar zijn moeder en broertje en zusjes zouden gaan, maar zijn vader had hem gewaarschuwd

8 dat dit nog wel een tijdje kan duren. En zijn vader heeft gelijk gekregen. Toen ze met de boot in de haven van Harwich aanlegden, had niet zijn moeder op de wal gestaan, maar stonden er politieagenten. Die moesten alle papieren zien en drukten stempels, net zoals de nazi’s hadden gedaan toen de boot vertrok uit Hamburg. De grote rode J staat nog steeds in het paspoort van zijn vader, maar de politieagenten waren niet onvriendelijk tegen hen geweest. ‘Dit is barak 10,’ zegt de man die met hen is meegelopen en de deur voor hen openhoudt. ‘De mannenbarak. Hier is nog plaats genoeg.’ Ze komen in een soort halletje en lopen daarna door een lage opening, waarna ze in een schemerige ruimte komen waar lange rijen stapelbedden staan. In de meeste bedden liggen geen matrassen of dekens. Het ruikt erg muf en de ruimte heeft meer weg van een donkere schuur dan van een huis. ‘Zoek maar een bed uit!’ zegt de man. ‘Daar ligt alles wat je nodig hebt.’ Hij wijst naar een stapel matrassen en dekens onder het raam. Hans en zijn vader pakken een matras en zoeken een plekje ergens achter in de zaal. Hans laat zich op bed vallen. Hij heeft de afgelopen nacht nauwelijks geslapen. Gisteravond laat zijn ze met de boot in Engeland aangekomen. Maar in plaats van te slapen, heeft hij vannacht de afgelopen weken nog een keer voorbij zien komen. Hij dacht aan Eva, die nu met haar moeder in Cuba is en met wie hij veel heeft opgetrokken op het schip. Het kompas dat hij van haar heeft

9 gehad, zit nog altijd in zijn zak. Veel heeft hij er niet aan, maar hij is er zuinig op. Er zijn ook minder leuke herinneringen, die hij het liefst diep wegstopt. Het matras is maar dun en Hans voelt de houten lattenbodem er dwars doorheen. Op de boot naar Cuba hadden ze een mooie hut voor zichzelf en er was eten en drinken in overvloed. Ze hadden niet geweten wat ze meemaakten, met elke dag vlees op hun bord. Hij heeft zelfs een keertje kaviaar voorgeschoteld gekregen in het restaurant van de eerste klas. Of ze hier voldoende te eten krijgen, moet hij nog maar afwachten. Opeens schaamt hij zich. Opa en oma hebben hun tickets aan hen gegeven en zijn in Duitsland achtergebleven. Zij hebben het heel wat moeilijker. Zijn vader rommelt wat in de koffer en inspecteert de dekens en het matras. Daarna gaat hij op de rand van het bed zitten. ‘We blijven hier geen minuut langer dan nodig is,’ is het eerste wat zijn vader zegt. Zijn stem klinkt schor. Zoals hij daar op bed zit, lijkt hij weer op de man die hij was toen hij net vrijgelaten was uit dat verschrikkelijke kamp, waar hij meer dood dan levend uit is gekomen. Het Engelse brood smaakt prima, maar misschien komt dat omdat het alweer een tijdje geleden is dat ze hebben gegeten. Er komen twee mannen bij hen zitten, die zich voorstellen als Hermann en Otto. Ze komen allebei uit München en zitten al twee maanden op deze plek. Ze zijn via Noorwegen in Engeland terecht­

10 gekomen. De kinderen van Otto zijn, net als Hans’ broertje en zusjes, al maanden eerder naar Engeland gegaan, maar Otto heeft ze nog steeds niet gezien. Ze schijnen ergens op het platteland aan de andere kant van het land te verblijven in pleeggezinnen. Over zijn vrouw vertelt hij niets. Sommige dingen moet je ook niet vragen, heeft Hans geleerd. ‘We worden hier prima verzorgd,’ zegt Otto, ‘maar je verveelt je suf. Stilzitten is niets voor mij. Ik heb aangeboden om mee te helpen met het bouwen van de nieuwe onderkomens, maar zelfs dat willen ze niet.’ ‘Wat doen jullie dan de hele dag?’ vraagt vader. ‘Wandelen en brieven schrijven,’ zegt Hermann. ‘In de hoop dat ze ooit aankomen.’ Hij zucht. ‘Ik heb al acht brieven geschreven aan mijn verloofde, maar ik wacht nog steeds op een antwoord.’ ‘Ik volg Engelse les,’ zegt Otto, ‘maar dat wil nog niet echt vlotten.’ Aan de andere kant van de zaal zitten een paar Joodse mannen met pijpenkrullen. De man in het zwarte pak en met de hoed op doet Hans denken aan de rabbijn die bij hen in de straat woonde en die de verschrikkelijke nacht in november vorig jaar niet heeft overleefd. Hans stopt het laatste stukje brood in zijn mond. Zijn vader dipt de kruimeltjes van zijn bord. Dat is een gewoonte die hij heeft overgehouden aan de tijd in het kamp. Eén keer heeft hij daarover gepraat. Dat was vlak na zijn vrijlating. Daarna nooit meer. Zijn vader vertelt aan Hermann en Otto hoe zij met de boot vanuit Hamburg waren vertrokken en twee weken later in Cuba waren aangekomen. De Cubaanse regering weigerde

RkJQdWJsaXNoZXIy OTA4OQ==