Robrecht en de werfenis uit Mercia

ARIE DE VREUGD DEN HERTOG - HOUTEN en de erfenis uit Mercia Robrecht

© 2025 Den Hertog B.V., Houten ISBN 978 90 331 3349 7 Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij digitaal, elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen, of op enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. Voor Nathan, die net als papa geïnteresseerd is in de geschiedenis

5 Hey! Wat leuk dat jij dit boek in handen hebt. Ik vermoed dat jij ook fan bent van geschiedenisverhalen. Supergaaf! Of vind je geschiedenis eigenlijk een beetje saai en heb je dit boek gepakt omdat je nieuwgierig bent? Dat mag natuurlijk ook. Ga lekker lezen en ik weet zeker dat je er vanzelf achter komt dat geschiedenis helemaal niet saai is. Voordat je gaat lezen, wil ik je iets vertellen over de historische achtergrond van dit verhaal. Centraal staat de verovering van Engeland in het jaar 1066 door hertog Willem van Normandië. Dat is lang geleden. Hertog Willem won de beroemde slag bij Hastings en werd daarna koning van Engeland. Ook kreeg hij toen zijn beroemde bijnaam: Willem de Veroveraar. Deze gebeurtenis is heel belangrijk in de geschiedenis van Europa. Als je een lijstje zou maken met beroemde slagen die de geschiedenis echt veranderd hebben, dan hoort deze er zeker in thuis. Ik denk dat veel jongeren dit niet weten en ik vind het tijd om daar verandering in te brengen. Verder heb ik naast deze beroemde slag veel andere historische gegevens in mijn verhaal verwerkt. Als je tijdens het lezen van dit boek moeilijke woorden tegenkomt, kun je achter in het boek kijken. Daar geef ik uitleg over bepaalde woorden en begrippen. Dit verhaal speelt zich dus af rond het jaar 1066. Dat is midden in de middeleeuwen, een heel lange tijd tussen ongeveer 500 en 1500 na Christus. Het woord ‘middeleeuwen’ betekent letterlijk: ‘de

6 middelste eeuwen’. Lang dachten mensen dat deze periode alleen maar een lange en donkere periode was, waarin niks bijzonders is gebeurd. Maar die gedachte is inmiddels allang achterhaald. Gelukkig maar! In de middeleeuwen is ontzettend veel gebeurd en veel gebeurtenissen zijn de basis van dingen die nu heel gewoon zijn. Wat denk je bijvoorbeeld van de verspreiding van het christendom over heel Europa? Of het ontstaan van steden, universiteiten en de wetenschap? Ook zijn in die tijd de landen ontstaan zoals wij die nu kennen. Frankrijk, Duitsland en ja… Engeland natuurlijk! Weet je trouwens dat koning Charles van Engeland een verre nakomeling is van Willem de Veroveraar? In dit boek maak je kennis met Robrecht. Met hem beleef je de beroemde slag bij Hastings en heel veel andere avonturen. De meeste personages zijn door mij verzonnen, maar er zijn ook personen die echt hebben bestaan. Bijvoorbeeld prior Anselmus. Dit is de beroemde Anselmus van Canterbury, die leefde van 1033 tot 1109. Hij heeft een dik boek geschreven met de titel: Waarom God mens werd. In dit boek legt Anselmus iets uit wat heel belangrijk is. Ook voor vandaag. Anselmus zegt op grond van de Bijbel dat er voor de zonden moet worden betaald. Daarom kwam de Heere Jezus naar de aarde en werd Hij mens. Híj heeft betaald. Met een moeilijke zin heet dat: verzoening door voldoening. Dit staat ook in de Heidelbergse Catechismus. Lees het maar in Zondag 5. Zo’n vijfhonderd jaar eerder heeft Anselmus hier al over nagedacht. Prachtig, toch? Ik wens je heel veel leesplezier en ik hoop dat jij de middeleeuwen ook steeds boeiender gaat vinden! De schrijver

7 Hoofdstuk 1 FEBRUARI 1065 ‘Vertelt u weer een keer een verhaal over vroeger, vader?’ vraagt Robrecht en hij let goed op de beweging van vaders hand. ‘Een verhaal over vroeger...’ herhaalt vader langzaam en hij krabt achter zijn rechteroor. ‘Ik weet niet of ik zo een-twee-drie iets weet.’ Maar Robrecht heeft het al gezien. Als vader achter zijn oor krabt, komt er zeker een verhaal. Heerlijk, denkt Robrecht. Vader kan zo spannend vertellen! Net of je er zelf bij bent. ‘Ik weet wel iets. Ik heb het zelf ook ooit van iemand gehoord.’ Vaders stoel kraakt een beetje wanneer hij wat onderuit gaat zitten. Dan steekt hij van wal. Een felle windvlaag valt in het strakgespannen zeil en geeft het schip nog meer snelheid dan het al had. Net een wolf die op jacht gaat. De strakgespannen touwen op het schip lijken muziek te maken nu de wind erdoorheen giert. Muziek met een onheilspellende toon. Aan de stuurboordkant van het schip staat de roerganger. Zijn indrukwekkende baard wappert in de wind en hij omklemt met zijn gespierde vuist het roer. Hij stuurt het langschip recht op zijn doel af. De boeg van het schip duikt diep in de golven en de zon, die net even door het donkere wolkendek schijnt, verandert de opspattende waterdruppels in duizenden glinsterende diamanten. En zoals een wolf nooit alleen op jacht gaat, is dit schip ook niet alleen. Honderdtwintig langschepen snijden door de golven. De schepen zijn volgepakt met woest uitziende kerels. Soms wel veertig in één schip.

8 Robrecht zucht ervan. Wat moet dat er bijzonder uitgezien hebben, zoveel schepen bij elkaar! Maar wat bedoelt vader met onheilspellende muziek? Robrecht hangt aan vaders lippen en merkt dat het inderdaad een spannend verhaal gaat worden. Vader vertelt alweer verder. Iedereen kent hen. Iedereen is bang voor deze zeeschuimers. En deze keer zijn het er zo’n vijfduizend! Zwaarbewapend zijn ze. De eenvoudige soldaten dragen een bijl, speer of zwaard en een schild. Ze hopen op avontuur en op een beter leven dan ze in hun thuisland ooit kunnen krijgen. In een van de schepen staat de leider van deze rooftocht. Het handvat van zijn zwaard is schitterend versierd met ingelegd zilver en goud. Het zwaard is van vader op zoon doorgegeven en omgeven met magische verhalen. Bij het smeden van het zwaard zijn botresten van overleden voorouders en van roofdieren, zoals wolven en beren, door het staal vermengd. Het zwaard is beroemd en deze Noorman is er trots op. De schepen zien er al net zo indrukwekkend uit. Het is net of de Noormannen met hun schepen, al voordat ze aan land komen, elke vijand angst willen aanjagen. Want wie durft in de ogen te kijken van de draken met opengesperde muilen die uit de voorsteven omhoog lijken te komen? Onwillekeurig huivert Robrecht. Hij heeft nog nooit een schip van de Noormannen in het echt gezien, maar hij ziet het helemaal voor zich. Heel indrukwekkend, met de draken voor op de schepen! Na een voorspoedige tocht bereikt deze schrikaanjagende vloot de monding van de rivier de Seine aan de Franse kust. De brede waaier van schepen versmalt tot een langgerekt lint. De wind die de schepen op zee heeft voortgestuwd, heeft op de rivier minder effect. Maar dat maakt voor deze ruwe zeebonken niet uit. Een kort bevel klinkt en de kerels grijpen met hun gespierde knuisten de roeiriemen. Als hongerige wolven schieten de langschepen ongehinderd over de rivier die door het landschap slingert. Op weg naar hun prooi: Parijs.

9 En tegen deze plaag is niets bestand. Ter hoogte van Rouen is wel een verdedigingsmacht aanwezig. Karel de Kale, de koning van de Franken, heeft op beide oevers van de rivier troepen geplaatst. De Frankische soldaten zijn geoefende strijders en ze verweren zich dapper. Het strijdrumoer is niet van de lucht en de soldaten van Karel proberen met man en macht de wilde horden van Noormannen tegen te houden. Daarbij sneuvelen soldaten van beide partijen. ‘Odin, Odin!’ klinkt het angstaanjagend en de ene na de andere Frankische strijder stort ter aarde. De Noormannen zijn niet bang voor de dood. Sneuvelen tijdens de oorlog is juist een enorme eer. Het Walhalla wacht. ‘Maak je het niet te spannend, vader?’ zegt moeder, die bezig is met het bewerken van een wollen schapenvacht. ‘Straks kan Robrecht niet meer slapen na die enge verhalen van jou.’ Vader kijkt naar moeder en zegt met pretlichtjes in zijn ogen: ‘Ja, daar zeg je wat. Het gaat nog spannender worden, dus misschien moet ik maar stoppen.’ ‘Niks stoppen,’ protesteert Robrecht. ‘Ik ben al dertien!’ ‘Goed dan,’ zegt vader en hij knipoogt naar moeder. ‘Als het van jou mag.’ ‘Volgens mij vind je het zelf veel te leuk,’ reageert moeder plagend. Vader grijnst breed. ‘Waar was ik gebleven?’ ‘De soldaten van Karel wilden de Noormannen tegenhouden, maar dat lukte niet,’ zegt Robrecht. De Frankische verdedigingsmacht op de ene oever wordt in de pan gehakt en honderd strijders worden als offer aan Odin opgehangen op een eiland midden in de rivier. Bij deze vreselijke aanblik zakt de moed bij de Frankische troepen op de andere oever hen totaal in de schoenen. De weg naar Parijs ligt dus open. Sidderend van angst wachten de Parijzenaren de komst van dit naderende onheil af. Ze weten dat ze machteloos staan. De stad gaat geplunderd worden en dit kan alleen met losgeld worden afgekocht. Heel veel losgeld. En nadat inderdaad het enorme bedrag van zevenduizend pond zilver

10 en goud aan losgeld is betaald, wordt de plundering afgeblazen en vertrekken de Noormannen uit Parijs. Ze nemen veel buit mee. Goud en zilver. Vrouwen en slaven. Alles gaat mee. De stad blijft berooid achter. Robrecht probeert zich voor te stellen hoe het is om zo’n overval van de Noormannen mee te maken. Onwillekeurig kijkt hij even naar de deur. Stel je voor dat die nu zou worden ingetrapt en dat er een bende indringers met lange baarden de hele boel kort en klein zouden slaan. Of nog erger... Hij kan het bijna niet geloven, maar deze dingen zijn dus echt gebeurd. De plundertocht gaat verder naar het noorden, waarbij kerken en abdijen een geliefd doelwit zijn voor de rovers. Eeuwenoude schatten bevinden zich achter de dikke muren van deze prachtige gebouwen, aan God en aan heiligen gewijd. De fraaie abdij van Sint-Bertinus in het Vlaamse Sint-Omaars moet het ook ontgelden. Het gebrul van de Noormannen vermengt zich met de wanhopige gebeden van de monniken. ‘Kyrie eleison – Heer, ontferm u!’ De monniken zijn kansloos. Sommigen van hen kunnen nog op tijd wegkomen. Anderen willen niet vluchten, maar sterven liever op de plek waar ze hun hele leven aan God hebben gewijd. Daar staat een monnik met een hoog opgeheven kruisbeeld. In zijn ogen is moed en vastberadenheid te lezen. Maar de Noormannen geven niets om kruisbeelden en maken korte metten met de monnik. Een klap met een zwaard maakt een einde aan zijn leven. De aanvallers gaan er na hun plundertocht vandoor en laten de abdij berooid achter. De rust die bij de abdij hoort, is weer terug. Maar het is niet de rust van de eerbiedige stilte die er altijd is geweest. Het is de stilte van de dood. De echo van het geschreeuw lijkt nog steeds door de gewelven van het gebouw te weerkaatsen.

11 ‘Wat waren die Noormannen toch verschrikkelijke mensen!’ onderbreekt Robrecht heftig vaders verhaal. ‘Ja joh. Je kunt gerust zeggen dat het een plaag was, die zo’n tweehonderd jaar heeft geduurd. Er werd vaak gebeden: God, verlos ons van de Noormannen.’ De tijd verstrijkt en heel behoedzaam komen enkele gevluchte monniken terug. Ontzet door het zien van de verwoesting die is aangebracht, dwalen ze door de abdij. Maar dan ziet een van hen tot zijn verbazing iets glinsteren tussen de puinhopen. Hij bukt zich en raapt het met trillende vingers op. Hij heeft een gouden voorwerp in handen en hij weet zeker dat het niet uit de abdij afkomstig is. Het is een kromgebogen gouden strip. Duidelijk is te zien dat het ooit langwerpig en recht is geweest. Het lijkt ook wel of het oorspronkelijk aan iets anders heeft vastgezeten. De ene kant van de strip is kunstig versierd met een soort houder, waar een kostbare steen in moet hebben gezeten. Aan de andere kant is een dierenkop ingekrast. De monnik ziet ook direct dat er met een scherp voorwerp letters in de strip zijn gekrast. Het is niet heel netjes gedaan en met enige moeite kan hij de volgende woorden ontcijferen: surge dne disepentur inimici tui et fugent qui oderunt te a facie tua De tekst is er zelfs twee keer ingekrast. Zou de schrijver hebben geprobeerd zijn eerste poging te verbeteren? Erg goed is dat niet gelukt, want het Latijn is bar slecht. Toch heeft de monnik genoeg verstand van Latijn om te snappen wat er geschreven staat. Even staat hij als aan de grond genageld. Waarom moet hij dit nu juist onder deze omstandigheden lezen? Hoe kan dat? En zachtjes vertaalt hij de Latijnse woorden die in de gouden strip staan gekerfd: ‘Sta op, God, moge Uw vijanden verdreven worden en zij die U haten uit Uw gezichtsveld verjaagd worden.’ Robrecht heeft met toenemende spanning naar vader geluisterd Het verhaal heeft hem helemaal te pakken.

12 Het is stil geworden in de kamer. Alleen vanuit de haard klinken knetterende geluiden als de hitte het gas dat in de gaatjes van het haardhout zit met felle knalletjes laat ontploffen. Robrecht kijkt vader aan. ‘En hoe ging het verder?’ Hij krijgt een brede glimlach terug. ‘Het verhaal is uit.’ De lach op vaders gezicht is raadselachtig. Of lijkt dat zo? Robrecht weet niet goed hoe het komt, maar hij heeft de indruk dat het verhaal verder moet gaan. Zijn onbeantwoorde vraag blijft in het schemerige vertrek hangen. Het is alsof ze door de wind wordt meegenomen naar verre oorden.

RkJQdWJsaXNoZXIy OTA4OQ==