10 en goud aan losgeld is betaald, wordt de plundering afgeblazen en vertrekken de Noormannen uit Parijs. Ze nemen veel buit mee. Goud en zilver. Vrouwen en slaven. Alles gaat mee. De stad blijft berooid achter. Robrecht probeert zich voor te stellen hoe het is om zo’n overval van de Noormannen mee te maken. Onwillekeurig kijkt hij even naar de deur. Stel je voor dat die nu zou worden ingetrapt en dat er een bende indringers met lange baarden de hele boel kort en klein zouden slaan. Of nog erger... Hij kan het bijna niet geloven, maar deze dingen zijn dus echt gebeurd. De plundertocht gaat verder naar het noorden, waarbij kerken en abdijen een geliefd doelwit zijn voor de rovers. Eeuwenoude schatten bevinden zich achter de dikke muren van deze prachtige gebouwen, aan God en aan heiligen gewijd. De fraaie abdij van Sint-Bertinus in het Vlaamse Sint-Omaars moet het ook ontgelden. Het gebrul van de Noormannen vermengt zich met de wanhopige gebeden van de monniken. ‘Kyrie eleison – Heer, ontferm u!’ De monniken zijn kansloos. Sommigen van hen kunnen nog op tijd wegkomen. Anderen willen niet vluchten, maar sterven liever op de plek waar ze hun hele leven aan God hebben gewijd. Daar staat een monnik met een hoog opgeheven kruisbeeld. In zijn ogen is moed en vastberadenheid te lezen. Maar de Noormannen geven niets om kruisbeelden en maken korte metten met de monnik. Een klap met een zwaard maakt een einde aan zijn leven. De aanvallers gaan er na hun plundertocht vandoor en laten de abdij berooid achter. De rust die bij de abdij hoort, is weer terug. Maar het is niet de rust van de eerbiedige stilte die er altijd is geweest. Het is de stilte van de dood. De echo van het geschreeuw lijkt nog steeds door de gewelven van het gebouw te weerkaatsen.
RkJQdWJsaXNoZXIy OTA4OQ==