Als wilgen aan waterbeken

15 – 1 – Een levende hoop – Nieuwjaar En nu, wat verwacht ik, o Heere? Mijn hoop, die is op U. PSALM 39:8 Met deze uitroep geeft de dichter te kennen dat alle verwachtingen van dit aardse leven hem waren ontvallen. Daar is een mens niet zomaar. De tegenheden en de verdrukkingen hebben er bij de dichter toe moeten dienen dat hij tot deze uitroep is gekomen. We zijn allemaal zelfverzorgers geworden door onze diepe val. We verwachten het niet van de Heere. We hebben wel onze roeping hier in dit leven te vervullen, maar we moeten ons toch wel goed voor ogen stellen dat al ons werk tevergeefs is als het niet door God gezegend wordt. Veel teleurstellingen doen zich in ons leven voor. Maar als we dan tot die uitroep mogen komen: ‘En nu, wat verwacht ik, o Heere?’ dan zijn we er voor onszelf goed mee. De dichter laat ons hier horen waarvan hij zijn verwachting niet had. Zijn verwachting is niet van het leven, maar hij mocht zijn verwachting van de Heere hebben. Want hij zegt: ‘Mijn hoop, die is op U.’ Wat had hij dan voor hoop? Een hoop op een toekomst hiernamaals, op een eeuwige zaligheid. Het is zo noodzakelijk dat we ook zo’n hoop mogen hebben. Een gegronde hoop. Van nature mist een mens zo’n gegronde hoop. We hebben verwachtingen

RkJQdWJsaXNoZXIy OTA4OQ==