Bij Uw altaren

12 Psalm 93 stelt de Heere voor als bekleed met hoogheid en sterkte. Wat is Hij in Zijn regering bekleed met majesteitelijke heerlijkheid, állerhoogst! Zo is Hij omgord, gereed in Zijn almacht om te regeren. Het is gebleken in de schepping en in Zijn onderhouding. Bij de schepping is Zijn troon bevestigd. Zo onwankelbaar! De dichter roept het uit: ‘Gij zijt van eeuwigheid af.’ Eerst heeft hij teruggedacht aan het ‘in den beginne’. Vóór de tijd was de Heere er echter ook al. Hij is de eeuwige Koning! Daartegenover hoort de psalmdichter op de aarde de rivieren bruisen. In de Betuwe is bekend welke kracht de rivieren kunnen hebben. Als de wateren zich verheffen, kijken we bezorgd naar de dijken. Zullen ze het houden? Er is zoveel kracht in dat verheffende water. De dichter hoort het bruisen. ‘De rivieren verheffen haar aanstoting.’ De krachtige golven worden steeds hoger en ze klappen tegen de rotsen. Als het water zo hoog komt dat het dijken doet doorbreken of als het eroverheen slaat, wordt de nietige mens meegesleurd in de rivieren die zich verheffen. Wat zijn we dan klein, krachteloos, machteloos. Nu heeft deze Psalm iets moois. Dat valt pas op als we de regels in vers 3 onder elkaar schrijven: ‘De rivieren verheffen, o Heere, De rivieren verheffen haar bruisen; De rivieren verheffen haar aanstoting.’ Wanneer we aan de linkerkant van beneden naar boven lezen, staat er steeds ‘de rivieren’. Wanneer we aan de rechterkant van beneden naar boven lezen, staat er aanstoting, bruisen en daarbóven ‘o Heere’. De Naam van de Heere staat bóven het bruisen en de aanstoting van de rivieren. Zo is dat ook te horen in vers 4: ‘Doch de Heere in de hoogte is geweldiger dan het bruisen van grote wateren, dan de geweldige baren der zee.’ We zeggen het weleens: de Heere staat overal boven. Dat is zo waar. Maar is het niet juist in de grote nood van het omkomen dat de roep naar boven gaat: ‘O, Heere’? Dan kan

RkJQdWJsaXNoZXIy OTA4OQ==