Goede raad voor een bekommerd hart

GOEDE RAAD VOOR EEN BEKOMMERD HART

Goede raad voor een bekommerd hart J.C. Appelius DEN HERTOG – HOUTEN

Hertaald door C. Bregman. © 2025 Den Hertog B.V. Houten ISBN 978 90 331 3359 6 Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij digitaal, elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen, of op enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.

Inhoud Inleiding – Johannes Conradus Appelius en zijn brief aan een onbekende mevrouw ds. J.M.D. de Heer 7 Bericht van de uitgever 39 Brief 41 Verantwoording 91

7 Inleiding Johannes Conradus Appelius en zijn brief aan een onbekende mevrouw1 Het was een aangename verrassing voor de predikant Nicolaas Stuivinga (1736-1790) uit het Oost- Groningse Bellingwolde. In de zomer van 1777 was hij op reis ‘buiten de Grenzen van deze Vereenigde Provincien’. Daar stuitte hij op een brief van zijn collega-predikant J.C. Appelius (1715-1798), een brief die in dit boek in een zorgvuldige hertaling opnieuw het licht ziet. Bellingwolde ligt op een steenworp afstand van Duitsland, zodat we niet hoeven te twijfelen welk land Stuivinga bedoelde. Iets lastiger is dat hij, zonder naam te noemen, spreekt over een ‘zekere bekende stad’ die hij bezocht. Toch is het meer dan gissen als we ons vermoeden uitspreken dat de predikant met deze stad Emden bedoelde. In 1782 werd Stuivinga namelijk bevestigd tot predikant van het Duitse Ditzum. Dit dorp ligt aan de zuidoever van de Eems, Emden aan de noordzijde. Kennelijk had Stuivinga iets met deze streek. 1 Ik dank C. Bregman en G.H. Leurdijk hartelijk voor het kritisch meelezen van dit hoofdstuk. Hun waardevolle opmerkingen heb ik graag verwerkt.

8 Toevuchtsoord Verwonderlijk is dat niet vanwege de nauwe geestelijke band tussen dit deel van Duitsland – Oost-Friesland geheten – en de Nederlanden. Oost-Friesland was een graafschap in het noordwesten van de huidige Duitse deelstaat Nedersaksen. Het graafschap behoorde oorspronkelijk tot het woongebied van de Friezen, dat verklaart de naam. Emden was de belangrijkste handelsstad van het graafschap. In de zestiende eeuw werd het ook een belangrijk toevluchtsoord voor Nederlandse calvinisten die vluchtten voor het juk van het Spaanse gezag. De eerste synodale vergadering van de kerken in Nederland werd in 1572 in Emden gehouden. De stad had een sterk calvinistische invloed en kreeg de bijnaam het ‘Genève van het Noorden’. Een en ander had als gevolg dat het Nederlands als preek- en bijbeltaal tamelijk gangbaar was in Oost-Friesland en met name in Emden. Sowieso was er behoorlijke verwantschap tussen het Oost-Fries en Oost-Nederlandse dialecten. Ds. Stuivinga zal zich dan ook goed verstaanbaar hebben kunnen maken tijdens zijn reis. Kopie van een brief Hiermee komen we terug bij de verrassende ontdekking van ds. Stuivinga. Hij kreeg in de stad die hij bezocht namelijk een kopie van een Nederlandstalige brief te zien die daar een goede ingang had gevonden. Velen waren van oordeel dat het nuttig zou zijn

9 deze brief in druk te verspreiden, aldus Stuivinga. Tot dan toe was die kennelijk verschillende malen overgeschreven. Ds. Stuivinga las het schrijven en stemde helemaal in met het oordeel dat hij hoorde. Een zeer nuttige brief! Belangrijk om gedrukt te worden. Ondertussen besefte de Groningse predikant dat dit niet zomaar zou gaan. De auteur van de brief had hem immers niet geschreven om gepubliceerd te worden. Het was een persoonlijk schrijven. Ds. Stuivinga overwoog verder – hij had zelf ambtelijke ervaring – dat de brief weleens geschreven zou kunnen zijn te midden van alle drukte van het ambt. Een bevestiging daarvan vond hij in de brief zelf. Zijn collega-predikant verontschuldigde zich al direct over het lange uitblijven van zijn antwoord. ‘Allerlei bezigheden die zich maar ophoopten en niet uitgesteld konden worden’ verhinderden hem om eerder te schrijven. ‘Enkele uurtjes’ die overschoten, werden benut om de brief te schrijven. Echter, kun je zo’n brief publiceren zonder overleg met de auteur? Nee, dacht ds. Stuivinga. Daarom vroeg hij om hem nog een keer over te schrijven en ging hij met deze kopie naar het Groningse Zuidbroek waar ds. Appelius predikant was, met het verzoek aan zijn ruim twintig jaar oudere collega om de brief uit te geven. Meer nut Ds. Appelius was op zijn beurt ook verwonderd. Inderdaad had hij in 1755, dus 22 jaar eerder, de

10 bewuste brief geschreven. Zelf had hij geen afschrift bewaard, maar toen hij de kopie las die ds. Stuivinga had meegebracht, herkende hij zichzelf er helemaal in. Werd de brief zoveel jaar later nog overgeschreven? Had hij dus meer nut gedaan dan alleen bij de mevrouw aan wie hij hem had geschreven? En, was het niet beter om de brief te laten drukken, dan dat hij steeds opnieuw werd overgeschreven, mét de risico’s dat er fouten in zouden sluipen. Bovendien kon hij nu het schrijven nog eens rustig doornemen en sommige zaken nog wat duidelijker zeggen. Stuivinga was er blij mee, zo blijkt uit zijn ‘Bericht van de uitgever’ dat eveneens in dit boek is opgenomen. Op 13 mei 1778 schreef hij dit ‘Voorberigt’ met de bede dat de brief van zijn geliefde medebroeder breder tot zegen zou zijn. De brief werd, net als andere publicaties van Appelius, gedrukt in Groningen door ‘T. en A. Spandaw, in de Zwanestraat, in de Nieuwe Atlas’, ofwel hartje Groningen, dicht bij de Groningse universiteit, waar zowel Stuivinga als Appelius hun opleiding hadden ontvangen. Geadresseerde Wie was de auteur van de brief? En wie was de geadresseerde? Het antwoord op de tweede vraag is het moeilijkst. Op de titelpagina van de eerste druk van de uitgave staat namelijk ‘Mevrouw ***’. Appelius begint de brief met de aanspraak ‘Hoogwelgeborene Vrouw’, een aanspraak die in het begin en het slot van de brief diverse keren voorkomt. Het betreft

11 een aanspreektitel voor de lagere adel, bijvoorbeeld baronnen. Er is wel geopperd dat Appelius zijn geschrift niet als concrete brief heeft geschreven, maar dat hij voor de briefvorm als stijlfiguur koos. Dat is mogelijk, hoewel de ‘Hoogwelgeborene Vrouw’ naar mijn gedachte daar net te concreet voor is. We houden het er liever op dat Appelius daadwerkelijk een brief schreef en dat hij deze uitbreidde voordat hij naar de drukker ging. Duitsland Daarmee komen we bij de andere vraag wie de auteur was. Johannes Conradus Appelius was een predikantszoon uit het plaatsje Lotte, in het Duitse graafschap Tecklenburg. Het graafschap kwam in 1588 in handen van graaf Adolf van Nassau, een broer van Willem van Oranje. Voor de prins en zijn familie waren de Duitse bezittingen (zoals Dillenburg, Diez en Tecklenburg) van grote waarde tijdens de Tachtigjarige Oorlog. Appelius werd op 18 september 1715 geboren. Over zijn jonge jaren is vrijwel niets bekend. Dat geldt ook voor de weg die de Heere met hem is gegaan. Hij studeerde theologie in Groningen. Dat was zeker niet ongebruikelijk; er waren in Groningen zelfs veel studenten die afkomstig waren uit Duitsland. Net als andere universiteiten had Groningen een internationaal karakter. In Appelius’ studententijd waren er bijvoorbeeld ook studenten uit Hongarije. Appelius’ hoogleraren waren de voetianen Cornelius van Velzen (1696-1752) en Otto Verbrugge (1670-1745), de ’ern-

12 stige’ coccejaan Antonius Driessen (1684-1748), en de lampeanen Albertus Voget (1695-1771) en Daniël Gerdes (1698-1765). Uit zijn publicaties zal blijken dat Appelius zich het meest aangetrokken heeft gevoeld tot zijn voetiaanse leermeesters. Beroep In de zomer van 1737 rondde Appelius zijn studie af, op 3 september werd hij kandidaat gesteld. Lang hoefde hij niet op een beroep te wachten. Het beroep vanuit Jukwerd nam hij aan. Op 11 mei 1738 werd Appelius in dit Groningse dorpje bevestigd. Twee-entwintig jaar was hij nog maar. Hij deed intrede met een preek over Psalm 119:173: ‘Laat Uw hand mij te hulp komen, want ik heb Uw bevelen verkoren’, een ootmoedige tekstkeuze voor de jonge predikant. Jukwerd was een heel klein dorpje, met mogelijk nog geen honderd inwoners. Het Middeleeuwse kerkgebouw waarin Appelius preekte, werd halverwege de negentiende eeuw gesloopt. In 1866 werd op dezelfde plaats een nieuwe kerk gebouwd, die inmiddels ruim vijftig jaar niet meer als kerk in gebruik is. Appelius stond nog geen vier jaar, tot begin 1742, in Jukwerd. Zijn tweede gemeente was Appingedam, nauwelijks twee kilometer ten zuiden van Jukwerd. Appingedam was in de regio een belangrijk handels- en bestuurscentrum. Het had in de tijd van Appelius twee predikantsplaatsen. Appelius deed er intrede met een preek over 1 Timotheüs 1:1. Ook hier bleef hij niet lang, nu nog geen drie jaar. ‘Ik moet ook

13 andere steden het Evangelie van het Koninkrijk Gods verkondigen; want daartoe ben ik uitgezonden’, zo preekte hij tijdens zijn afscheid. De monumentale Nicolaïkerk is nog altijd als kerk in gebruik. Die andere plaats was opnieuw een Gronings dorp, kleiner dan Appingedam. Het was Uithuizen, een van de noordelijkst gelegen plaatsen van Groningen. In zijn intredetekst uit 1 Samuël 16:4 en 5 klinkt het verlangen door dat zijn komst tot zegen zou zijn. Dit keer bleef Appelius was langer, van november 1744 tot mei 1751, zes en een half jaar dus. Het kerkgebouw waarin Appelius zondag aan zondag Gods Woord preekte, is nu in bezit van de stichting Oude Groninger Kerken. Zuidbroek Buiten zijn prediking om liet de predikant nog altijd niet van zich horen; al zijn geschriften dateren uit de tijd van zijn laatste gemeente Zuidbroek. Daar deed hij op 13 juni 1751 intrede met een preek over Exodus 3:14. Zuidbroek was in die tijd een agrarisch en handelscentrum in de regio. Er was één predikantsplaats, die ook bedoeld was voor het nabijgelegen dorpje Muntendam. In Appelius’ kerk, de Petruskerk van Zuidbroek, wordt elke zondag nog een kerkdienst gehouden. Opmerkelijk is dat Zuidbroek zelden een predikant zag vertrekken. De meesten van Appelius’ voorgangers en opvolgers bleven er tot hun dood. Kregen ze geen beroep of waren ze zo nauw aan de gemeente

14 verbonden dat ze voor beroepen bedankten? Die nauwe verbondenheid geldt in elk geval voor Appelius zelf. Al vanaf het begin van zijn ambtsbediening gaf God de blijken dat Hij in de gemeente wilde werken, zo schrijft hij in zijn woord vooraf van de prekenbundel Aanmerkingen over ’t regt gebruik van ’t Evangelie. Zegen In de tweede bundel, Vervolg van aanmerkingen over ’t recht gebruik van ’t Evangelie, die in 1762 het licht zag, was zijn dank over Zuidbroek nog krachtiger. In de aanspraak aan zijn gemeente kon hij tot zijn verwondering schrijven: ‘Ook hebbe ik hier genen tyd gehad dat de Heer met Zynen zegen, geweken zoude zyn. Ik ontmoete gedurig, onder oude of jonge, enige zielen, daar de Heilige Geest het aanvanglyk werk van overtuiging, of van levendmakinge tot geloof verrigt, of daar hy Gods kinderen onderwyst, in ‘t geen zy nog niet geweten hadden, dezelve bestraft, wederhaalt, voortleidt of vertroost.’ Zuidbroek was dan ook een ‘Bethel’ voor Appelius, een gemeente waarvan hij in 1761 al overtuigd was dat hij deze tot zijn dood toe zou blijven beminnen. En dat is ook gebeurd! De zegen die Appelius in Zuidbroek mocht ontvangen, was ook de oorzaak dat hij erg verblijd was dat hij in mei 1758 mocht bedanken voor een beroep uit Leeuwarden. Kort voordat hij – voor hem onverwacht – dit beroep kreeg, had hij tijdens het pastorale werk in Zuidbroek ‘zulk ene vatbaarheid voor de waarheid laten bespeuren, die my tot een blyk verstrekte, dat,

15 indien ik lust tot arbeid hadde, ik niet naar elders behoefte te gaan, maar hier nog werk konde vinden.’ Dit matigde bij hem de aandoeningen die er anders bij zo’n beroep uit een grote stadsgemeente hadden kunnen zijn. Groningen Ds. Appelius was dan ook helemaal niet blij toen het er in 1760 op leek dat hij in de stad Groningen zou worden beroepen. Groningen was een grote gemeente met tien predikantsplaatsen. Het was in die tijd vrij gebruikelijk om een beroep naar zo’n grote gemeente aan te nemen. Wie eenmaal in zo’n grote stad diende, ging er normaal gesproken niet meer weg, of er moest een beroep komen van een nog grotere en aanzienlijker stad (Amsterdam, Rotterdam, ’s-Gravenhage). Het mogelijke beroep vanuit Groningen bracht Appelius tot de ontboezeming dat hij met het bericht, voor hem tot een ‘onuitdruklyken schrik’, in de eenzaamheid kwam, ‘om daar redding te zoeken, daar ik ze meermalen gevonden had. Myne knieën hadden den grond nog niet geraakt, toen my de raad van Paulus, Hebreeën 4 vers 16, met ene onuitdruklyke kragt, in myn harte nederdaalde. Ik beschouwde God, als gezeten op den throon der genade (…), daar niets dan genade wat te zeggen heeft.’ Appelius mocht rust vinden bij de Heere. Slepende twist Overigens bleek de bezorgdheid niet nodig te zijn.

16 Het beroep zelf ging namelijk niet door. Helaas was dat een vervelende affaire.2 In de Groningse gemeente was er een wankel evenwicht tussen de voetiaans- en de coccejaansgezinde partij. Dat had te maken met een slepende twist, die begon in de zeventiende en doorliep in de achttiende eeuw. De hoogleraren Gisbertus Voetius (1589-1676) en Johannes Coccejus (1603-1669) verschilden met elkaar van mening over onder meer de wijze waarop God in het Oude Testament de zonden vergaf, het verbond, en in verband hiermee de uitleg van het vierde gebod. In later tijd kwam daar het geschil bij over de vraag in hoeverre de overheid invloed heeft in de kerk. Rond het beroepingswerk in grote steden woedde vaak een hevige strijd tussen voetianen en coccejanen. Deze partijen waren vaak weer verbonden met plaatselijke politieke facties. Zo ook in Groningen. Het ‘evenwicht’ tussen de voetiaanse en coccejaanse stroming moest vooral niet worden verstoord, vond men, behalve dan zo mogelijk in eigen voordeel. Protestbrief De coccejaansgezinde hoogleraar Daniël Gerdes, tevens ouderling in plaatselijke gemeente, zag het niet voor zich dat de voetiaanse predikant Appelius, zijn vroegere student aan de universiteit, zou worden beroepen. Met vijf ouderlingen en een predikant diende hij een protestbrief in. 2 Zie hiervoor K.M. Witteveen, Daniël Gerdes, Groningen 1963, 100-104.

17 Maar… was Appelius wel een volbloed voetiaan, vroegen anderen zich af. Er kunnen wel geruchten gaan, maar zijn deze waar? Toen Gerdes dit op persoonlijke titel schriftelijk aan Appelius vroeg, hield deze zich wijselijk op de vlakte. Hij schreef terug: ‘Ik wensche in alle ontmoetingen, waer in ik ben of komen konde, my enkel en alleen naer Gods wille, in zyn Woord en den weg zyner Voorzienigheid geopenbaard, met eene goede conscientie voor God en menschen te gedragen, en in alle gevallen vryheid te houden om naer ’t licht myns gewetens te handelen.’ Hij wilde zich kennelijk niet in deze twist inlaten. Het werd al met al een onverkwikkelijk getouwtrek, waarvan de weerslag zelfs in druk is verschenen. Met 19 tegen 17 stemmen werd Appelius uiteindelijk beroepen. Maar het beroep kreeg niet de benodigde approbatie van de stadsraad van Groningen, terwijl deze eerder de voordracht van Appelius nog steunde! Voorzienigheid Opmerkelijk is de wijze waarop Appelius deze onverkwikkelijke geschiedenis beleefde. De actie die tegen hem ontketend was, zag hij als het beleid van Gods voorzienigheid. ‘Hy verwekte, in zyne hoge voorzienigheid, enige Heren, die het werk voor my, die in stilte zat, opnemen’, met als gevolg dat het beroep niet werd goedgekeurd. Zo werd Appelius ‘uit deze omstandigheden, zo gemaklyk en veilig, als ’t ooit geschieden konde, uitgeholpen.’ Terugblikkend mocht Appelius opmerken dat het ‘ene van de aan-

18 genaamste en nuttigste ontmoetingen, voor myne ziele, geweest is welke ik ooit gehad hebbe.’ Appelius moest namelijk inleven dat hij zich door zijn zonden waardig had gemaakt in het geheel, zowel uit de kerk als uit het land der levenden, afgesneden te worden. Ook kreeg hij indrukken dat zijn Heere Christus Zich in zijn plaats had laten afsnijden uit het land der levenden. Weduwnaar Huiselijk verdriet is Appelius niet bespaard gebleven. Hij is slechts een enkel jaar getrouwd geweest. Een jaar na zijn intrede in Jukwerd trad hij in het huwelijk met Johanna Christina de Goudi à Bois, een vrouw van een gegoede komaf. Op 3 november 1741 werd een zoon geboren, die dezelfde naam kreeg als zijn vader, Johan Conraad, op zijn Latijns Johannes Conradus. Van 1769 tot zijn emeritaat in 1806 volgde deze de voetsporen van zijn vader als predikant. Echter, heel spoedig overleed Appelius’ vrouw om op 11 november begraven te worden. Appelius bleef de rest van zijn leven weduwnaar. Wat een gedachte is dat! Een predikant bezoekt vaak weduwen en weduwnaren. Appelius wist vanuit ervaring wat dat inhield. Heel jong was hij weduwnaar, heel lang – 57 jaar – is hij dat gebleven. Zijn zus Helena Dorothea verzorgde tot aan zijn overlijden de huishouding. Ook een jongere broer, Johannes Hendrik, kreeg onderdak in de pastorie van Zuidbroek.

19 Oude vader Uitzonderlijk lang – zestig jaar – was Appelius predikant. Tijdens de laatste maanden van zijn leven begonnen de krachten hem te begeven. In de kerkenraadsnotulen staat aangetekend dat de ‘zwakken ouden vader Appelius’ werd bijgestaan door hulpprediker Georgius Albertus Abbring, die hem in Zuidbroek zou opvolgen. Op 26 september 1798 blies Appelius zijn laatste levensadem uit. Abbring leidde de rouwdienst met de bekende woorden uit Hebreeën 13:7: ‘Gedenkt uw voorgangers, die u het Woord Gods gesproken hebben, en volgt hun geloof na, aanschouwende de uitkomst hunner wandeling.’ Op een aantal vragen geven de bronnen antwoord. Op de vraag hoe Appelius eruitzag echter niet. Er moet een portret van hem zijn geweest. Echter, zoon Johan Conraad bepaalde bij testament dat alle preekschetsen en preken, ook die van zijn vader, alsmede de portretten van zijn ouders en grootouders, na zijn overlijden moesten worden vernietigd. Aldus geschiedde. Strijdbaar auteur We keren terug naar de brief die Appelius schreef aan een gemeentelid met zielenvragen. Het schrijven is gedateerd 6 november 1755. Appelius was inmiddels vier jaar predikant in Zuidbroek. Hij had nog geen publicaties op zijn naam staan. De bewuste brief verscheen pas in 1778 in druk. In die tussenliggende jaren ontpopte Appelius zich juist als een vruchtbaar én strijdbaar auteur.

RkJQdWJsaXNoZXIy OTA4OQ==