Goede raad voor een bekommerd hart

16 Het beroep zelf ging namelijk niet door. Helaas was dat een vervelende affaire.2 In de Groningse gemeente was er een wankel evenwicht tussen de voetiaans- en de coccejaansgezinde partij. Dat had te maken met een slepende twist, die begon in de zeventiende en doorliep in de achttiende eeuw. De hoogleraren Gisbertus Voetius (1589-1676) en Johannes Coccejus (1603-1669) verschilden met elkaar van mening over onder meer de wijze waarop God in het Oude Testament de zonden vergaf, het verbond, en in verband hiermee de uitleg van het vierde gebod. In later tijd kwam daar het geschil bij over de vraag in hoeverre de overheid invloed heeft in de kerk. Rond het beroepingswerk in grote steden woedde vaak een hevige strijd tussen voetianen en coccejanen. Deze partijen waren vaak weer verbonden met plaatselijke politieke facties. Zo ook in Groningen. Het ‘evenwicht’ tussen de voetiaanse en coccejaanse stroming moest vooral niet worden verstoord, vond men, behalve dan zo mogelijk in eigen voordeel. Protestbrief De coccejaansgezinde hoogleraar Daniël Gerdes, tevens ouderling in plaatselijke gemeente, zag het niet voor zich dat de voetiaanse predikant Appelius, zijn vroegere student aan de universiteit, zou worden beroepen. Met vijf ouderlingen en een predikant diende hij een protestbrief in. 2 Zie hiervoor K.M. Witteveen, Daniël Gerdes, Groningen 1963, 100-104.

RkJQdWJsaXNoZXIy OTA4OQ==