Het zien op Jezus

Onder alle plichten die ik hiervoor heb genoemd, verzuimde ik er één waarop ik nu zie als de voornaamste en uitgelezene boven alle overige. Dit is de plicht die ik het zien op Jezus noem. Als ik de aanleiding moet onthullen waardoor ik hiertoe gekomen ben, zal ik dat oprecht en openhartig doen, naar de eenvoudigheid van het Evangelie, als volgt. In de lente van 1653 werd ik bezocht door een ernstige ziekte. Toen de Heere mij begon te herstellen, kwam het in mijn gedachten wat Jezus gedaan had aan mijn ziel, wat Hij aan het doen was en wat Hij nog aan haar zou doen totdat Hij haar volkomen zalig zou maken. In mijn bevatting van deze zaken kon ik geen begin van Zijn daden ontdekken dan in de eeuwigheid, eer de wereld geschapen was. Evenmin kon ik enig einde aan Zijn daden ontdekken dan in de eeuwigheid, nadat de wereld tenietgedaan zou zijn. Alleen, tussen deze twee uitersten ben ik verschillende handelingen van Jezus Christus indachtig geworden, zowel uit het verleden als in het heden, en voor de toekomst. Mijn ziel verheugde zich uitermate in de menigte van deze gedachten binnen in mij en dit genoegen wekte andere genegenheden in mij op – want een genegenheid komt niet alleen. Ik begon die teksten in de Schrift te overdenken, die allereerst de werkzaamheid van mijn genegenheden op zo’n gezegend Voorwerp leken af te dwingen, als een evangelische plicht. Daarna besloot ik, als de Heere Jezus mij inderdaad weer zou herstellen en mijn leven zou verlengen, dat ik zou trachten meer van deze Evangelieplicht te ontdekken dan ik ooit geweten heb. Opdat mijn inspanningen in deze mijn andere noodzakelijke werkzaamheden niet zouden belemmeren, was het mijn bedoeling om mij in de geregelde prediking op dit onderwerp te richten. Daarin zou ik gelegenheid hebben om zowel de Schriften als verscheidene schrijvers en mijn eigen hart te onderzoeken. In de loop der tijd ben ik aan dit werk begonnen. Ik heb Gods hulp afgesmeekt om dit tot een goed einde te brengen, zoals Hij mij ook genegen had gemaakt eraan te beginnen, opdat alles mocht strekken tot Zijn eer en het welzijn van de kerk. In de loop van mijn werkzaamheden ontdekte ik een wereld van geestelijke vertroosting, zowel met betrekking tot het Voorwerp dat ik behandelde, Jezus Christus, als wat de daad betreft waarin mijn plicht jegens Hem bestond: het zien op Jezus. 1. Wat het Voorwerp betreft, dat was het onderwerp waarover ik mij meer in het bijzonder voorgenomen had te prediken. ‘Christus onder u, de Hoop der heerlijkheid’, zegt Paulus tot de Kolossenzen en hij voegt er onmiddellijk aan toe: ‘DenwelAan de lezer

RkJQdWJsaXNoZXIy OTA4OQ==