13 Opdracht Aan de edele, achtbare heren, mijn heren, baljuw, burgemeester, schepenen en raden van de stad Vlissingen. Achtbare heren, Toen ik dit papieren kind, dat beroofd en verlaten is van degene die het voortgebracht heeft2 (mijn overleden vader), wilde laten verschijnen op het openbaar toneel van de wereld, vreesde ik voor de afkeuring van degenen die commentaar hebben op alles wat niet uit hun eigen gedachten voortkomt.3 Daarom nam ik me voor het op te dragen aan personen van wie de bescherming zoveel waard zou zijn, dat het van die kritiek gevrijwaard zal blijven. Nadat ik besloten had dit papieren weesje te plaatsen onder de bescherming van zulke uitnemende personen, kwam mij onmiddellijk in de gedachte het aan u op te dragen: edele achtbaarheden. Toen ik het boek van mijn geheugen enigszins doorbladerde, vond ik daarin niet alleen geschreven dat u edelachtbaren altijd instemming en groot genoegen hebt gehad in de prediking van de auteur, die kort maar krachtig van stof was,4 maar dat u edelachtbaren ook veel vriendschappelijke 2 ‘Willende dit Papieren-Kindt, berooft ende ontbloodt van sijnen Teelder (myn Vader zalr:) laten treden op het gemeyn tonneel vande Weerelt’. 3 ‘die ’t alles met eenen nijdigen tant beknabbelen, dat niet en is gesmeet inden wijnkel van hare eygene hersenen’. 4 ‘in de kort-bondige, doch krachtige Predicatie van den Genereerder deser vrucht’.
RkJQdWJsaXNoZXIy OTA4OQ==