18 zichzelf koesterde, aan het einde van het tweede vers: ‘Mijn goedheid raakt niet tot U.’ De vierde reden is genomen uit zijn hartelijke genegenheid om al het mogelijke te besteden in de dienst en tot stichting van de gelovigen op aarde: ‘Maar tot de heiligen die op de aarde zijn, en de heerlijken, in dewelke al mijn lust is’ (vs. 3). De vijfde reden is genomen uit zijn weigering om ook maar de minste gemeenschap te hebben met de afgodendienaars: ‘De smarten van degenen die een andere god begiftigen, zullen vermenigvuldigd worden; ik zal hun drankoffers van bloed niet offeren, en hun namen op mijn lippen niet nemen’ (vs. 4). Deze weigering om ook maar de geringste gemeenschap met de afgodendienaars te hebben gaat David verder uitwerken, als hij aanwijst wat hem daartoe aanzet: zijn ervaring van Gods uitnemend grote goedertierenheid en weldadigheid tegenover hem: ‘De Heere is het Deel van mijner erve en mijns bekers; Gij onderhoudt mijn lot. De snoeren zijn mij in lieflijke plaatsen gevallen; ja, een schone erfenis is mij geworden’ (vs. 5, 6). De ondervinding van deze bijzonder grote goedertierenheid van God voor hem zet hem ertoe aan om alleen op God te vertrouwen en niet de minste gemeenschap te hebben met de afgodendienaars. Dit is meteen ook de zesde reden waarmee David God probeert te bewegen tot verhoring. Daarna besluit de profeet zijn gebed met een hartelijke dankzegging vanaf vers 7: ‘Ik zal de Heere loven’, enzovoort. We willen nu het eerste vers verklaren. Daarin staan drie dingen waaraan we aandacht moeten schenken. 1. Allereerst het opschrift van deze Psalm. 2. Vervolgens het gebed van David. 3. En ten slotte de eerste reden waarmee hij zijn gebed kracht geeft.
RkJQdWJsaXNoZXIy OTA4OQ==