12 wil, met vertrouwen en vrijmoedigheid tot Hem naderen en Hem aanroepen. Ik heb de indruk dat reformatorische christenen daar soms weinig zicht op hebben. Daarom lijken ze meer tot een opperwezen dan tot de Verbondsgod te bidden. De Heere wordt dan aangesproken als almachtige, heilige, eeuwige God, Die alles bestuurt; Hij is verheven, almachtig en wijs. Maar je hoeft geen christen te zijn om God zo aan te spreken. Zo bidden heidenen ook tot hun goden. Het beslissende onderscheid is dat een christen geen opperwezen, maar de Verbondsgod aanroept. Die God, Die Zich in Christus genadig aan ons verbonden heeft. Wij zijn immers gedoopt in de Naam van de Vader. Daarmee, zegt het doopformulier, ‘betuigt en verzegelt ons God de Vader dat Hij met ons een eeuwig verbond der genade opricht, ons tot Zijn kinderen en erfgenamen aanneemt’. Daarom mogen wij Hem met Zijn Verbondsnamen aanroepen als: genadige Heere, barmhartige Heere. Om Christus’ wil mogen wij Hem aanroepen als een God van liefde en ontferming. Veelzeggend is ook dat de aanspraakvormen van een opperwezen vooral afstand scheppen: almachtig, verheven, eeuwig, wijs. Het zijn allemaal woorden die op geen enkele wijze op nabijheid, op een relatie duiden. Ze hebben ook niets te maken met het hart van God. Maar de Verbondsnamen van God appelleren aan Zijn hart en wekken hoop en vertrouwen. De Heere, de Verbondsgod, is in Christus genadig, barmhartig, ontfermend, vol van liefde en mededogen. Die Namen
RkJQdWJsaXNoZXIy OTA4OQ==