18 woestijn’ en ‘het kennen van de gave Gods’.8 In de zomer van 1898 was het opnieuw droog en werd het land bezocht met een rupsenplaag. Boone schreef hierover: ‘Dat duurde zo tot in de nacht van twaalf op dertien juni, toen de Heere de wolken ontsloot en het liet onweren en regenen. Toen sprak ik uit Jeremia 14:7-9 en Ezechiël 22:24 en Jesaja 57:10 en 11, om boete te doen onder het oordeel dat God gegeven had als vrucht op onze zonden. Want de goddeloosheid was zo groot, dat men de zondag niet ontzag, maar op een hooggaande manier ontheiligde: herbergen vol, sporen en trammen vol, stoomschepen, komedies en balzalen vol, ja, alles wat Godonterend is, dat was vol, zodat land en volk eronder verteerden tot de schatkist toe.’9 Na enige voorafgaande strubbelingen werd op de vergadering van de Ledeboerianen te Moerkapelle Boone op 17 juni 1899 kandidaat gesteld. Enige tijd later, rond 25 oktober, kreeg hij een beroep naar Terneuzen en werd daar op 26 december 1899 bevestigd als predikant door ds. A. Janse (1858-1920). Predikanten na het vertrek van ds. L. Boone In 1907 jaar vond de vereniging tussen de Ledeboeriaanse gemeenten en de Gereformeerde Gemeenten onder het Kruis plaats, onder de leiding van de jonge dominee G.H. Kersten. Krabbendijke was hierbij vertegenwoordigd door de ouderlingen B. Meeuwsen (18511938) en B. Sonke. Van 1908 tot 1923 diende oefenaar M. Remeijn (1858-1937) de gemeente. In 1911 werd de oude kerk afgebroken en kwam er op dezelfde plaats een nieuwe kerk. In 1923 verliet oefenaar Remeijn de gemeente van Krabbendijke en ging naar Oosterland. Helaas 8 Vermeulen, Herder in de noodkerk, p. 82. 9 Boone, Roeping tot de bediening des Woords.
RkJQdWJsaXNoZXIy OTA4OQ==