16 geval – en dat is meer waarschijnlijk – zou het betekenen dat hij zijn jongere broer was. In ieder geval: hij is uit de stam van Juda. Othniël hoort Kaleb de vraag stellen: Wie zal Kirjath-Sefer innemen? En hij kijkt naar dat adelaarsnest in de hoogte en hij ziet die spottende Kanaänieten. Dan komt er een heilige, onverschrokken moed in het hart van deze jonge man. Hij zal de eerste richter zijn. Met een handvol getrouwen stormt hij daar die kale berghellingen op, terwijl de stenen naar beneden kletteren. Hij heeft er zijn bloed en zijn leven voor over om die stad te veroveren. Was het hem om Achsa te doen, om haar tot zijn bruid te verkrijgen? Dat geloof ik wel. Maar ik geloof toch ook dat het hem bovenal te doen was om de ere Gods. O, deze Othniël was bezield met dezelfde geest als Kaleb, namelijk met een hartstochtelijk verlangen om elke Kanaäniet te verbannen uit het heilige land, zodat het een erfenis zou zijn die Gode toegewijd is. En zo neemt Othniël Kirjath-Sefer in, en hij krijgt Achsa, de dochter van Kaleb, tot een vrouw. Maar hij krijgt ook Debir, Kirjath-Sefer, tot een erfdeel, en dan wonen die beide mensen daar. Othniël had er zijn bloed voor overgehad, hij had zijn leven ervoor veil gehad, en nu krijgt hij die hoge berg met dat adelaarsnest tot zijn erfdeel. Hij krijgt een eigen stukje grond in het land der beloften. We kunnen ons voorstellen hoe gelukkig die twee jonge mensen waren. Ze hebben een eigen stuk grond in het land dat de Heere hun beloofd had, een onderpand van de hemelse erfenis die het volk van God eenmaal wachtte. En ze hebben daar gewoond in Debir, in die hoge stad. Ze waren zielsgelukkig met elkaar, maar bovenal met het goed dat de Heere hun gegeven had. Het zal in hun hart geleefd hebben wat later de psalmist gezongen heeft: Geef dat mijn oog het goed’ aanschouw’, ’t Welk Gij, uit onbezweken trouw, Uw uitverkoor’nen toe wilt voegen; Opdat ik U mijn rotssteen noem’,
RkJQdWJsaXNoZXIy OTA4OQ==