17 En, delend in Uws volks genoegen, Mij, met Uw erfdeel, blij beroem’. En ook: Gij deedt mij tot d’ erf’nis komen Van de vromen, Wien de vrees Uws Naams bekoort. Ja, dat konden Othniël en Achsa ook samen zingen. Die eerste tijd was een gelukkige tijd. En is het ook zo niet in het leven van Gods kinderen? O, wanneer de Heere het hun geeft dat ze uit het diensthuis der zonden uitgeleid mogen worden, en wanneer Hij ze een ogenblik te geloven geeft dat ze een erfdeel hebben ontvangen onder de geheiligden, dat ze een plaats en een naam in het midden van Zijn volk hebben gekregen, beter dan der zonen en der dochteren, kan die eerste tijd in het genadeleven dan niet met recht de tijd genoemd worden van de eerste liefde? De bruidstijd, als de Heere Zijn Kerk gaat lokken en Hij naar haar hart gaat spreken? Geliefden, het is voor al Gods kinderen een onvergetelijke tijd geweest. Wat was het een zoete tijd nadat God ze met een krachtige hand uit het diensthuis der wereld geleid had. En nadat Hij ze door de donder van de heilige wet aanvankelijk verschrikt had, maar nadat Hij ze ook een erfdeel onder Zijn kinderen gegeven had. De eerste tijd is niet de slechtste tijd. Menigeen van Gods geoefende kinderen kan soms met heimwee zien op zulk een gelukkig paar als Othniël en Achsa, die daar leven in dat verse erfdeel, in dat pas veroverde land. En toch, zo is het niet gebleven. We lezen in de geschiedenis van onze tekst in vers 14: ‘En het geschiedde als zij tot hem kwam, dat zij hem aanporde om van haar vader een veld te begeren.’ Wonderlijke woorden! Wat betekent dat? ‘Als zij tot hem kwam.’ Daar komt een dag dat
RkJQdWJsaXNoZXIy OTA4OQ==