Verlossing voor overtreders

19 En als ik denk aan de dagen vanouds, toen ik de Heere op mijn snarenspel mocht loven, aan die eerste gezegende tijd der minne, toen de Heere mij opgezocht heeft en naar mijn hart sprak, en als ik die dagen vergelijk met de dagen waarin ik nu leef, o, wat leef ik dan nu in een dor land. Gij hebt mij een dor land gegeven. O, het is zoals Psalm 63 zingt: Een dor en dorstig land, waar niemand lafenis kan krijgen, waarin mijn ziel en lichaam hijgen naar U, o God. Een tegenvallend erfdeel. En, kinderen des Heeren, dan zult u nooit kunnen of mogen zeggen dat de Heere tegenvalt. Dat niet, nee, de Heere valt Zijn Kerk niet tegen. Maar de weg valt zo tegen, de leiding die de Heere houdt valt zo tegen. Uw leven en uw legering vallen zo tegen. Hoe lang is het soms geleden dat Gods kinderen mogen drinken uit die springader van het levende water? O, hoe dor kan het worden daar in KirjathSefer. Nee, ze mogen niet ontkennen dat de Heere hun een plaatsje schonk onder Zijn kinderen. Ze mogen niet ontkennen wat God in hun leven deed. Ze ontvingen een erfdeel onder de geheiligden, maar het erfdeel wordt zo mat, zo droog. Ze kunnen niet meezingen als er gezongen wordt: Een milden regen zond G’, o Heer’, Op Uw bezwijkend erf’nis neer, Om sterkt’ aan haar te geven. Een tegenvallend erfdeel. Letten we in de tweede plaats op een reine begeerte. 2. Een reine begeerte Achsa gaat eerst naar haar man. Ze port hem aan, zo staat er in vers 14, om van haar vader een veld te begeren. En dan staat er zo merkwaardig achter: ‘En zij sprong van de ezel af; toen zeide Kaleb tot haar: Wat is u?’ U begrijpt wel dat de schrijver van het Richterenboek hier wat overslaat, en we kunnen uit het verband

RkJQdWJsaXNoZXIy OTA4OQ==