10 jaren 1513-1515 gaf hij aan de universiteit van Wittenberg, waar hij hoogleraar was, een eerste serie colleges over de Psalmen. Evenzo in de jaren 1518-1521. De derde serie volgde tussen 1532 en 1535. Daarnaast preekte hij er vaak over en werden ook afzonderlijke verklaringen van enkele Psalmen in boekvorm uitgegeven. In de meeste van zijn andere werken komen we meer dan eens citaten uit de Psalmen tegen. Psalm 90, waarvan de uitleg nu in vertaling voor ons ligt, werd in 1534 besproken tijdens de colleges aan de universiteit. Luther was in 1532 begonnen diverse Psalmen te behandelen, waarvan Psalm 45 de eerste was, gevolgd door een serie over de Psalmen 120-134. Hij moest zijn colleges vaak vanwege ziekte onderbreken. Psalm 130 was bij Luther bijzonder geliefd omdat hij daarin de rechtvaardiging van de goddeloze verwoord zag, en dat was immers voor hem het hoofdartikel uit de geloofsleer, waarmee de kerk staat of valt. Ook de Psalmen 51, 32, 110 en 143 hebben, in dat licht bezien, voor hem een bijzondere betekenis. De mens is aangewezen op genade en vergeving, en dat maakt aan al zijn eigen prestaties en ijdelheid een einde. De vergeving van zonden geschiedt zonder de werken der wet, zeggen deze Psalmen, en daarom kunnen we ze volgens Luther heel goed ‘paulinische Psalmen’ noemen. Na deze serie volgde een pauze van een heel jaar, waarschijnlijk opnieuw wegens gezondheidsproblemen, maar ook omdat Luther aan zijn Bijbelvertaling werkte die in 1534 moest verschijnen. Toen dat achter de rug was, koos hij voor zijn colleges Psalm 90 als onderwerp, om daarmee zijn collegearbeid aan dit bijbelboek definitief af te sluiten. Zoals Luther zelf aangeeft, wilde hij hierna overstappen op het boek Genesis. Wellicht koos hij daarom nu voor Psalm 90: het is immers een gebed van Mozes, en zo was de overgang mooi vloeiend. De Psalm werd, voornamelijk in
RkJQdWJsaXNoZXIy OTA4OQ==