11 het Latijn, behandeld op 26 oktober en 2, 3, 9 en 10 november 1534, en op 8 maart en 31 mei 1535. Op dat moment is het in theologisch en politiek opzicht een vrij rustige periode. Wel trok het optreden van de wederdopers in Münster de aandacht, maar daarmee had Luther zelf niet rechtstreeks te maken. De gedrukte uitgave zoals we die kunnen vinden in de Weimarer Ausgabe van Luthers werken (deel 40-3, p. 476-594), is niet het werk van Luther zelf. Hij had drie scribenten om zich heen, die zijn colleges en preken noteerden en uitschreven: Georg Rörer, Caspar Cruciger en Veit Dietrich. Om snel teksten te kunnen opnemen, had Rörer een eigen stenografisch schrift ontwikkeld met afkortingen en tekens. Hij maakte het manuscript over Psalm 90 klaar voor de drukker en Dietrich publiceerde het in 1541, naar wetenschappelijk gebruik in het Latijn. Een Duitse vertaling verscheen in 1546. Rörer maakte gebruik van de aantekeningen van zijn collega’s, die hij in zijn eigen manuscript verwerkte. De Weimarer Ausgabe heeft deze half Duitse, half Latijnse tekst naast de uiteindelijke uitgave opgenomen. Hij geldt als de meest betrouwbare, omdat de gedrukte versie een bewerking door Dietrich is van de aantekeningen van Rörer. En Dietrich veroorloofde zich nogal eens wat vrijheden in de weergave van Luthers woorden. Over de betrouwbaarheid van de tekst van Rörer hoeven we ons waarschijnlijk geen zorgen te maken: Luther prees hem als een zeer nauwgezet man, een uitblinker in typografie. Later historisch onderzoek heeft dit oordeel nog eens onderstreept. Aan de tekst is duidelijk te zien dat het hier gaat om een vorm van onderwijs. Luther spreekt zijn toehoorders soms rechtstreeks aan. Wanneer hij aan een nieuwe passage begint, vat hij het voorafgaande nog even in enkele regels samen. Hier en daar staat een duidelijke aansporing om op een bepaalde zinsnede
RkJQdWJsaXNoZXIy OTA4OQ==