23 Augustinus geen lof van God mogelijk of denkbaar voor een mens, dan alleen lof die gepaard gaat met belijdenis van onze zonden. Dat klinkt al door in de titel van Augustinus’ boek. De titel is in onze taal vertaald met Belijdenissen. In het Latijn staat er letterlijk: Confessiones. Als je dat opzoekt in een Latijns woordenboek, vind je onder meer deze betekenissen: lofprijzing (confessio laudis) en belijdenis van schuld, van zonde (confessio peccati). Die twee gaan voor Augustinus samen op, als hij terugblikt op de eerste 32 jaar van zijn leven. Vanaf het allereerste begin van zijn leven gaat hij het na: wie was ik tegenover God? Wat waren mijn zonden? Zelfs in de periode waaraan hij geen herinneringen heeft: de tijd dat hij een zuigeling was. Maar... wie was ik toen tegenover God? Maar ook: Wie is God tegenover en voor mij geweest, ook in Zijn leiding met mijn leven? Dat is dus Augustinus’ eerste grote doel met de Belijdenissen: God de eer geven vanuit het stof van de verootmoediging. Augustinus doet hier iets wat we terugvinden in Gods Woord, en wat Gods kinderen ook steeds weer te doen hebben: hun zonden en vervloeking bedenken, zichzelf mishagen, zich voor God verootmoedigen en hun zaligheid buiten zichzelf in Christus zoeken. Maar ook nadenken over Gods weldaden en Hem daarvoor erkennen. Deze zelfde gedachte komen we bijvoorbeeld ook
RkJQdWJsaXNoZXIy OTA4OQ==