Ontmoeting voor de poort

J.J. FRINSEL ONTMOETING VOOR DE POORT DEN HERTOG – HOUTEN

1e druk 1996 2e druk 1999 3e druk 2000 4e druk 2024 (nieuwe uitvoering) © 1996 Den Hertog B.V., Houten Illustratie omslag: Arie van der Spek Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij digitaal, elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen, of op enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.

7 – 1 – EEN WONDERLIJK VERHAAL Nog hijgend van het rennen probeerde Itamar wat op adem te komen in de beschutting van een rotsblok. Hier zouden ze hem niet zo gauw vinden en kon hij de vlakte overzien die hij zojuist was overgestoken. Hij had tijdens zijn vlucht niet om willen kijken om te zien of ze hem volgden, bang als hij was geweest om daardoor tijd te verliezen en toch nog gegrepen te worden. En dat alles voor die paar onnozele vijgen die hij stiekem uit de overvolle mand van de koopman had willen pakken, nadat deze zijn smeekbede met een snauw had afgewezen. Hij had zo’n vreselijke honger en hij had overal al gebedeld om wat voedsel, maar niemand had aandacht voor hem gehad. Iedereen had het ook zo druk. Ze hadden hem weggejaagd. Ze vertrouwden hem niet. En natuurlijk, helemaal ongelijk hadden ze niet. Hij was een handig diefje. Maar

8 toch niet zo handig of die vijgenkoopman had hem gesnapt. En hij had toch zo’n verschrikkelijke honger! Hij loerde vanachter het rotsblok in de richting van de stad. De duisternis begon nu snel te vallen en hier en daar zag hij al wat lichtjes ontstoken worden. Er was geen mens te bekennen in het veld. Zo te zien waren ze hem niet verder gevolgd. Hij kon gerust zijn. Maar zijn maag bleef knorren. Itamar liep verder van de stad vandaan, het veld in, koude en duisternis tegemoet. Bang was hij niet, maar wel erg moe. En o, die honger. Voedsel zou hij hier niet vinden. Ja, bij de herders, maar daar kon hij zich maar beter niet vertonen. Die hadden zo hun reden om hem niet te vertrouwen en op hun medelijden hoefde hij niet te rekenen. Toch werd hij aangetrokken door hun vuur dat in de verte vlamde. Ze maakten zich klaar voor de nacht en wie weet, kon hij met een beetje geluk toch nog iets eetbaars bemachtigen. Sluipen kon hij als de beste, en als de herders zouden slapen en de wachters ook hun ogen moeilijk open konden houden, kon hij misschien zijn slag slaan. Hij had geen andere keus. Omzichtig naderde hij het vuur van de herders. Plat op de grond liggend, zo goed mogelijk verscholen achter een struik, sloeg hij hen gade. Maar de moed ontzonk hem toen hij onder hen verscheidene mannen ontdekte die hij beter uit de buurt kon blijven. Tob, met de grote handen, zou hem de nek breken als hij hem te pakken kreeg. En die andere, met die wilde haardos, dat was Zadok, ook zo’n woesteling. Hij had meermalen met ze te maken gehad. Wat zouden ze een pret hebben als hij ze om een stuk brood vroeg. Nee, geven zouden ze het hem vast niet. Eerder zouden ze het aan de

9 raven voeren. Hij zou moeten wachten, wachten... En Itamar wachtte. Liggend achter de struik, plat op zijn buik. Koud en hongerig. Tot de vermoeidheid hem te veel werd en de slaap toesloeg... Hoe lang hij daar zo uitgeput in het veld had liggen slapen, wist hij niet. Het moest heel lang en diep zijn geweest, begreep hij later. Hij werd wakker omdat iemand hem aanraakte. Snel schoot hij overeind, gereed om zich te verweren. Maar toen hij zag door wie hij gewekt was, ontzonk hem daarvoor de moed. Hij keek in het behaarde gezicht van Zadok en wist dat elk verzet zinloos zou zijn. Hij voelde zich zwak en duizelig. De kwelling van de honger was erger dan de schrik. Nee, vluchten zou niet baten. Waarheen zou hij moeten gaan? Zadok zou hem grijpen en de anderen zouden plezier hebben om zijn angst en machteloosheid. Ze zouden een genadeloos spel met hem spelen en hem kwellen. ‘Wat doe jij hier, Itamar?’ Zadoks stem klonk verbaasd. Hij greep hem niet in zijn nek en sleurde hem niet naar het vuur. ‘Moest je weer eens vluchten? Hier, je zult wel honger hebben.’ Hij greep in zijn herderstas en haalde een stuk brood tevoorschijn dat hij Itamar aanreikte. De jongen keek er begerig naar, maar vertrouwde het niet. Onwillekeurig stak hij zijn hand uit, maar trok die snel weer terug. Dit kón toch niet waar zijn! Hij verwachtte niet anders dan dat Zadok in lachen zou uitbarsten en het door hem zo felbegeerde brood weer in zijn tas zou bergen. Maar tot zijn verbazing en grote verwarring deed de ruwe kerel dat niet. Hij aarzelde nog even... Toen deed de kwellende honger hem zijn handen uitstrekken en het voedsel grijpen. Terwijl hij het brood gretig verslond, nam Zadok hem bij de arm en

10 voerde hem mee naar het vuur. Daar gaf hij hem wat te drinken en weer een stuk brood en een plaatsje om zich te warmen. Itamar dacht dat hij droomde. Dit kon helemaal niet. Wat waren de kerels met hem van plan? Daar moest de een of andere schurkenstreek achter schuilen. Het was onmogelijk dat ze tegenover hem zo plotseling van gevoelens waren veranderd. Zij kenden hem goed genoeg om te weten dat zijn aanwezigheid betekende dat hij eropuit was om hen te bestelen. Argwanend keek hij de kring rond. Tob, de man met de grote handen, zag zijn verwarring en knikte geruststellend. ‘Wees maar niet bang,’ sprak hij. ‘We begrijpen best dat je een pak slaag verwachtte... en dat zul je misschien ook wel weer verdiend hebben... Maar je zult dat deze keer van ons niet krijgen... Wij willen je wat vertellen.’ Er was een merkwaardig licht in zijn ogen. ‘Maar zeg ons eerst eens hoe lang je daar achter die struik hebt liggen slapen,’ kwam Zadok ertussen. Itamar haalde zijn schouders op. ‘Ik weet niet... Heel lang denk ik...’ ‘En je hebt niets gemerkt? Niks gezien of gehoord van alles wat er gebeurd is?’ Itamar keek zijn ondervrager argwanend aan. Wat wilden ze toch van hem? Was er dan iets voorgevallen waarvan ze hem verdachten? Hij merkte wel dat de kerels allemaal onderzoekend naar hem keken en hij voelde zich niet op z’n gemak. ‘Hij weet van niks,’ stelde Tob vast. ‘Wat moet ik dan weten?’ vroeg Itamar verbaasd. Toen hoorde hij het wonderlijkste verhaal dat hij ooit gehoord had. Van de hemel die was opengegaan en de doodsschrik die op de herders was gevallen toen de heerlijkheid

11 des Heeren hen kwam omstralen. De boodschap die de engel hun gebracht had van de geboorte van Christus, de Heiland. En dat ze halsoverkop naar de stad waren gerend en het Kind in de kribbe hadden gevonden, precies zoals hun gezegd was. Tob raakte helemaal in vuur en loofde de Heere en de andere herders vielen hem bij. Itamar raakte in verwarring door wat ze hem vertelden en dat was aan zijn gezicht te zien. Zou de Messias werkelijk gekomen zijn? ‘Hier, eet,’ zei Zadok en reikte hem weer een stuk brood. Itamar nam het dankbaar aan. ‘Is het echt waar, wat jullie vertellen?’ Hij kon het niet nalaten om het nog eens uitdrukkelijk te vragen. ‘Ere zij God in de hoogste hemelen, en vrede op aarde, in de mensen een welbehagen,’ antwoordde Tob. ‘Je houdt het teken in je handen, Itamar. Het ware voedsel komt uit de hemel. Het Kind lag in een voerbak. Denk eens na... heeft Zadok vroeger ooit zijn brood met je gedeeld? Maar voor wie gezien heeft wat wíj gezien hebben, kan het nooit meer zoals vroeger zijn. Dit is een nacht om nooit meer te vergeten. Al kan ik niet begrijpen waarom het ’t eerst aan ons werd verteld. Zelfs jij hebt moeite om ons te geloven, is ’t niet?’ ‘Toch is het de zuivere waarheid,’ verzekerde een van de andere herders. ‘Je kunt trouwens zelf gaan kijken.’ ‘Zo is het,’ zei Zadok. Itamar nam een hap van het brood en keek nadenkend in de vlammen. Hij wist niet wat hij ervan denken moest. Maar dat er iets heel bijzonders gebeurd moest zijn, was wel zeker. Als het allemaal waar was wat ze vertelden... Hij nam zich voor om het te gaan onderzoeken, al moest hij daar dan ook voor terug naar Bethlehem.

12 – 2 – AVONTUUR IN BETHLEHEM Het verhaal van de herders had Itamar de hele nacht beziggehouden. Hij had er haast niet van kunnen slapen. Het klonk zo onwaarschijnlijk dat hij er spottend om gelachen zou hebben als het de herders niet waren geweest die het hem verteld hadden. Dat waren geen mensen om zulke dingen te verzinnen. Ze stonden een beetje buiten de gemeenschap en iedereen ontweek ze eigenlijk. De meesten waren geharde, ruwe kerels. Aan hun mening werd niet veel waarde gehecht. Zo weinig zelfs dat zij in rechtszaken niet als getuigen mochten optreden. Zíjn vrienden waren het ook nooit geweest, al had dat dan weer een andere reden. Maar juist daarom! Terwijl hij alle reden had gehad om ze te vrezen, hadden zij hem zo vriendelijk behandeld als hij het lange tijd van geen mens gewend was geweest. Zij hadden hem te eten en te drinken gegeven in plaats van het pak slaag dat hij verwacht had. Dat was niet gewoon.

13 Vroeg in de morgen, de zon was nog maar nauwelijks boven de horizon, begaf Itamar zich naar de stad. Zadok had hem uitgelegd hoe hij de plaats kon vinden waar het Kind geboren was. Vanuit de verte was het al te zien dat er enorm veel volk in de stad was. Velen hadden de nacht buiten de muur in het open veld doorgebracht. Eenvoudig omdat er binnen Bethlehem geen plaats meer voor hen was. De herberg en de huizen waren overvol vanwege de inschrijving die de Romeinse keizer Augustus had bevolen. Iedere man moest zich melden in de stad waar zijn voorouders vandaan kwamen. Daar werden van hem en zijn gezin persoonsbeschrijvingen opgemaakt. Dat maakte het innen van belastingen mogelijk, waartoe alle mannen van veertien tot zestig jaar verplicht waren. Velen hadden daarvoor een lange, vermoeiende reis moeten maken met het hele gezin. Dergelijke gebeurtenissen trokken ook allerlei vreemd volk aan. Kooplieden die extra verdiensten zagen in zulke concentraties van mensen. Maar ook artiesten, acrobaten en, niet te vergeten, bedelaars en dieven. Toen Itamar de muur naderde, bevond hij zich al temidden van de mensen. Kappers waren druk bezig hun klanten te bedienen. Daar was niet meer voor nodig dan een krukje of een flinke steen als zitplaats en een scherp mes. De roep van de waterdragers was ook al te horen. Helaas had hij even te veel zijn aandacht bij de ontwakende stad, waardoor hij de man niet opmerkte die hem de vorige avond zo haastig Bethlehem had doen ontvluchten. Maar de vijgenkoopman zag hém wel. Het was een driftig heerschap en zeker niet vergevensgezind. Zodra hij Itamar herkende, ontstak hij in hevige woede. Voordat de jongen wist wat er

14 gebeurde, voelde hij zich van achteren vastgegrepen en meegesleurd. Natuurlijk probeerde hij zich los te rukken zodra hij over de eerste schrik heen was, maar de vijgenkoopman bleek niet alleen een driftkop te zijn, maar ook over brute kracht te beschikken. Hoe Itamar zich ook verzette en tegenstribbelde, het mocht niet baten. Omringd door een heel stel nieuwsgierigen werd hij naar de stadspoort gesleept door de luid tierende koopman, die er een openbare rechtszitting van scheen te willen maken. Hij plaatste Itamar tegenover de oudsten in de poort, zonder hem daarbij ook maar een moment los te laten. Een eerbiedwaardige grijsaard met een vriendelijk gezicht maande hem zachtmoedig tot kalmte. ‘Rustig, rustig, mijn zoon... Zo vroeg op de morgen... De dag is nog lang... Vanwaar die opwinding...? Leer van de wijze Salomo dat alleen de dwaas zijn toorn de vrije loop laat... Laat de knaap nu maar los... Hij zal niet weglopen. Nietwaar, mijn jongen? Wij luisteren. Wat is de aanklacht?’ ‘Dit hondenjong wilde mij bestelen!’ brandde de koopman los. Hij hield Itamar nog steeds stevig in zijn greep. ‘Gisteravond vluchtte hij de stad uit toen ik hem wilde grijpen, maar de schaamteloze dief waagde zich vanmorgen weer bij de muur.’ ‘Wat heeft hij precies gestolen?’ vroeg de oude rechter vriendelijk. ‘Hij wílde van mij stelen,’ antwoordde de koopman iets rustiger. ‘Wat wilde hij van u stelen?’ ‘Vijgen!’ ‘Waarom wilde jij vijgen stelen?’ vroeg de rechter aan Itamar.

RkJQdWJsaXNoZXIy OTA4OQ==