8 toch niet zo handig of die vijgenkoopman had hem gesnapt. En hij had toch zo’n verschrikkelijke honger! Hij loerde vanachter het rotsblok in de richting van de stad. De duisternis begon nu snel te vallen en hier en daar zag hij al wat lichtjes ontstoken worden. Er was geen mens te bekennen in het veld. Zo te zien waren ze hem niet verder gevolgd. Hij kon gerust zijn. Maar zijn maag bleef knorren. Itamar liep verder van de stad vandaan, het veld in, koude en duisternis tegemoet. Bang was hij niet, maar wel erg moe. En o, die honger. Voedsel zou hij hier niet vinden. Ja, bij de herders, maar daar kon hij zich maar beter niet vertonen. Die hadden zo hun reden om hem niet te vertrouwen en op hun medelijden hoefde hij niet te rekenen. Toch werd hij aangetrokken door hun vuur dat in de verte vlamde. Ze maakten zich klaar voor de nacht en wie weet, kon hij met een beetje geluk toch nog iets eetbaars bemachtigen. Sluipen kon hij als de beste, en als de herders zouden slapen en de wachters ook hun ogen moeilijk open konden houden, kon hij misschien zijn slag slaan. Hij had geen andere keus. Omzichtig naderde hij het vuur van de herders. Plat op de grond liggend, zo goed mogelijk verscholen achter een struik, sloeg hij hen gade. Maar de moed ontzonk hem toen hij onder hen verscheidene mannen ontdekte die hij beter uit de buurt kon blijven. Tob, met de grote handen, zou hem de nek breken als hij hem te pakken kreeg. En die andere, met die wilde haardos, dat was Zadok, ook zo’n woesteling. Hij had meermalen met ze te maken gehad. Wat zouden ze een pret hebben als hij ze om een stuk brood vroeg. Nee, geven zouden ze het hem vast niet. Eerder zouden ze het aan de
RkJQdWJsaXNoZXIy OTA4OQ==