JOHN BROWN DEN HERTOG - HOUTEN Christus de Weg, de Waarheid en het Leven
Oorspronkelijke titel: Christ the Truth, the Way and the Life, or, a short Discourse, pointing forth the Way of making use of Christ for Justification, and especially en more particularly for Sanctification in all its Parts, from John XIV verse 6. Wherein several Cases of Conscience are briefly answered, chiefly touching Sanctification. Opnieuw uit het Engels vertaald door drs. H. Folmer. © 2024 Den Hertog B.V. Houten ISBN 978 90 331 3279 7 Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij digitaal, elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen, of op enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
INHOUD Woord vooraf 9 Het leven van John Brown (ca. 1610-1679) - John Howie 11 Nadere biografische gegevens - Dr. Joel R. Beeke 16 Opdracht aan de edelachtbare en vrome Lady Strathnaver 19 Aanspraak van de schrijver aan de lezer 32 Inleiding met enkele algemene opmerkingen over het verband van de tekstwoorden 43 Over de tekstwoorden zelf in het algemeen 53 DEEL 1: DE WEG 1. Hoe Christus ‘de Weg’ is in het algemeen 58 2. Hoe Christus te gebruiken als de Weg tot rechtvaardiging 74 3. Hoe Christus te gebruiken als de Weg tot heiligmaking in het algemeen 96 4. Hoe Christus te gebruiken voor het doden en kruisigen van de oude mens 115 5. Hoe Christus te gebruiken voor het groeien in de genade 137 6. Hoe Christus te gebruiken tot wegneming van de schuld van onze dagelijkse overtredingen 153 7. Hoe Christus te gebruiken om ons te reinigen van onze dagelijkse onreinheden 170
DEEL 2: DE WAARHEID 1. ‘De Waarheid’ in enkele algemene zaken voorgesteld 180 2. Meer bijzonderheden over Christus als de Waarheid 187 3. Enkele algemene toepassingen van Christus als de Waarheid 194 4. Hoe Christus te gebruiken als de Waarheid om te groeien in kennis 206 5. Hoe Christus te gebruiken als de Waarheid tot troost wanneer de waarheid onderdrukt wordt 214 6. Hoe Christus te gebruiken als de Waarheid om standvastig te zijn wanneer de waarheid onderdrukt wordt 219 7. Hoe Christus te gebruiken als de Waarheid wanneer de dwaling de overhand heeft en de geest van dwaling velen wegvoert 224 8. Hoe Christus te gebruiken als de Waarheid om onze staat en toestand op te helderen 235 9. Hoe Christus te gebruiken als de Waarheid om goede gedachten over God te ontvangen 242 DEEL 3: HET LEVEN 1. Hoe Christus ‘het Leven’ is 248 2. Enkele algemene toepassingen 259 3. Hoe Christus te gebruiken als het Leven wanneer de gelovige zo terneergedrukt is over de wegen van God, dat hij niets doen kan 269 4. Hoe Christus te gebruiken als het Leven in tijden van harteloosheid en ontmoediging 275 5. Hoe Christus te gebruiken als het Leven wanneer de ziel dor gesteld is ten opzichte van zijn plichten 284 6. Hoe Christus te gebruiken als het Leven wanneer de ziel door ongeloof bezet wordt 291 7. Hoe Christus te gebruiken als het Leven wanneer iemand zo ongevoelig is dat hij niet weet wat hij van zijn staat moet oordelen dan alleen dat deze niet deugt 297 8. Hoe Christus te gebruiken als het Leven wanneer een ziel Gods gunst en vriendelijk aangezicht mist 302 9. Hoe Christus te gebruiken als het Leven wanneer men worstelt met een toornig God vanwege de zonde 307 10. Verklaring van de laatste tekstwoorden: ‘Niemand komt tot de Vader dan door Mij’ 312 11. Hoe Christus te gebruiken in het gebed tot de Vader 315
58 – 1 – Hoe Christus ‘de Weg’ is in het algemeen Nu komen wij ertoe om meer in het bijzonder over deze woorden te spreken. In de eerste plaats over het feit dat Hij een Weg is. Het is onze bedoeling om te wijzen hoe gebruik te maken van Christus in al onze noden, benauwdheden en moeilijkheden die op onze weg naar de hemel voorkomen. In het bijzonder om de manier aan te wijzen waarop de gelovigen Christus moeten gebruiken in al hun bijzondere noodtoestanden, en zo door het geloof in Hem moeten leven, in Hem wandelen, in Hem opgroeien, in Hem vorderen en voortgaan tot Zijn eer. Het zal niet verkeerd zijn om te spreken over deze volheid van Christus met betrekking tot de ongelovigen naardat de gelegenheid biedt, omdat dit zal helpen om het andere op te helderen. Voordat wij kunnen uitleggen hoe men van Christus gebruik kan maken, moeten wij het een en ander zeggen over hoe nodig zij Hem hebben, en hoe Hij voor hen ten volle gepast is, en rijk en overvloedig toegerust is om in hun behoeften te voorzien. Dit zal de wijze om van Christus gebruik te maken verduidelijken. A. De mens ligt in een verloren staat Als Christus dan zegt: ‘Ik ben de Weg’, wijst Hij ons het volgende aan: De mens is nu vervreemd van de Heere, en verkeert in een dwalende toestand. Hij heeft van God afscheid genomen, hij is in opstand gekomen en weggegaan. ‘Allen zijn ze afgeweken’ (Rom. 3:12). ‘De goddelozen zijn vervreemd van de baarmoeder aan; de leugensprekers dolen van moeders buik aan’ (Ps. 58:4). En dat niet alleen, maar van nature willen wij graag rondzwerven en weglopen van God, zoals Jeremia klaagt over dat goddeloze volk (Jer. 14:10). Van nature verdraaien wij onze wegen zoals een lichte snelle kemelin (Jer. 2:23),
59 en hollen heen en weer, maar zien nooit naar Hem om. Wij zijn als degenen van wie gesproken wordt in Job 21:14: ‘Nochtans zeggen zij tot God: Wijk van ons, want aan de kennis Uwer wegen hebben wij geen lust.’ Ook in Psalm 81:12: ‘Maar Mijn volk heeft Mijn stem niet gehoord, en Israël heeft Mijner niet gewild.’ En in Spreuken 1:30: ‘Zij hebben in Mijn raad niet bewilligd, al Mijn bestraffing hebben zij versmaad.’ O, hoe droevig is dit! En toch is het nog droeviger dat dit niet geloofd noch overwogen wordt. Dat het niet geloofd wordt, is duidelijk. Want 1. Hoe zelden ontmoet men mensen die geen plezier en genoegen in zichzelf en in hun toestand hebben. Zij danken de Heere dat het altijd goed met hen gaat. Zij hebben geen klachten. Zij zien geen gebreken en geen behoeften. Zij vragen zich af waarom mensen klagen over hun toestand, over hun boze hart, of over hun gevaar en nood; zij begrijpen die zaken niet. 2. Wij vinden het volk als zeer rustig en gerust, ook al blijven zij in de gemeente der doden (Spr. 21:16). Zij slapen in een gezonde huid omdat zij geen gevaar zien; de gedachten over hun toestand berooft hen nooit van één nacht rust. Zij kennen geen beschuldigingen, alles bij hen is in vrede, want de sterke man bezet zijn huis. 3. Hoe zelden vindt men mensen die zich met deze zaak bezighouden en in hun gedachten ermee bezet zijn, terwijl zij alleen zijn of in gezelschap met anderen. Of dat ze daar eens ernstig over nadenken en dat overwegen, of dat ze zelfs maar over de zaak ongerust zijn. 4. Hoe zelden ziet men een ziel die hierover gebroken en vernederd van hart is! En die hieronder gebukt gaat als onder een zware last. Wiens ziel bloedt onder de overdenkingen hiervan. Wordt er ergens hierover getreurd? 5. Waar hoort men dit: ‘Mannen broeders, wat zullen wij doen om zalig te worden?’ Hoe zullen wij op de juiste weg komen? Waar is toch die goede oude weg, opdat wij daarop wandelen zouden? Er zijn weinig van zulke vragen en gevallen die het geweten beroeren. En geen wonder, want men ligt in een diepe slaap. 6. Hoe komt het dan dat er zo weinig naar het aanwijzen van de weg geluisterd wordt? Zeker, als deze natuurlijke toestand wel werd opgemerkt, zou een melding van de zekere en veilige weg veel meer welkom zijn dan het nu is. Christus zou door Zijn boodschappers niet zo vaak tevergeefs moeten roepen: ‘Dit is de weg, wandelt in dezelve!’ (Jes. 30:21). Hiervan is nu genoeg gezegd om te overtuigen van deze onwetendheid en ongevoeligheid. Maar het is Zijn Geest Die de wereld van zonde overtuigt
60 (Joh. 16:8), en Die deze overtuiging krachtig in het hart moet brengen. B. De mens is hopeloos verloren De Weg wijst ons ook dit aan: ‘dat bij de mens zijn weg niet is’ (Jer. 10:23). Dat wil zeggen dat niets van wat hij kan doen, voor hem een weg kan of zal zijn tot de Vader. Want Christus is de Weg, met uitsluiting van alle andere middelen en wegen. En het is duidelijk dat de mens ook niets kan doen om zich op de Weg te helpen. Want: 1. Zijn weg is duisternis (Spr. 4:19). Hij weet niet beter, hij is er tevreden mee, daarin slaapt en rust hij. 2. Hij kan niet terugkeren en zal daar ook niet naar verlangen; hij haat het om bekeerd te worden. 3. Hij denkt zelfs dat hij veilig is; niemand kan hem overtuigen van het tegendeel. ‘Er is een weg die iemand recht schijnt, maar het laatste van die zijn wegen des doods’ (Spr. 14:12 en 16:25). 4. Een ieder heeft zijn eigen bijzondere weg. ‘Wij dwaalden allen als schapen, wij keerden ons een iegelijk naar zijn weg’ (Jes. 53:6). Hij heeft iets dat hem genoegen verschaft en waarvan hij denkt dat dit hem verder zal brengen en waarop hij rust. Daar zullen wij meer over zeggen. 5. Op deze weg – die toch een valse weg is – vertrouwt hij (Hos. 10:13). Hij leunt erop, niet beseffend dat die hem uiteindelijk zal opbreken, en dat hij met zijn hoop en vertrouwen zal vergaan. Ook rust hij op iets waarin hij plezier heeft, en waarvan hij denkt dat het hem ruimschoots zal helpen. Wat deze dingen gewoonlijk zijn zullen wij straks horen. Is het dan niet vreemd om mannen en vrouwen eropuit te zien gaan om hun weg te zoeken (zoals er staat in Jeremia 2:36), alsof zij die kunnen vinden, alsof zij van zichzelf op die weg terecht kunnen komen? Wat een betreurenswaardig gezicht is het om te zien dat mensen zich zelfs met leugens vermoeien (Ezech. 24:12), en vermoeid raken in de veelheid van hun eigen raadgevers. ‘Alzo zullen zij u zijn, met dewelke gij gearbeid hebt, uw handelaars van uw jeugd aan, elk zal zijns weegs dwalen, niemand zal u verlossen’ (Jes. 47:15). Maar wat zijn dan die valse en leugenachtige wegen waarmee de mensen zich tevergeefs vermoeien, wegen die zij verkiezen en waarop zij vertrouwen, en die toch niet de weg zijn die veilig en zeker zal blijken te zijn? Ik antwoord: Het zal niet gemakkelijk zijn om die allemaal op te sommen. Wij zullen er sommige van benoemen, namelijk de voornaamste en meest gebruikelijke:
61 1. Goede voornemens en besluiten Daarmee bedriegen zich velen, en veronderstellen dat dit alles is wat vereist wordt. Maar helaas, al hun voornemens lijken op Efraïms goedheid: ‘Dewijl uw weldadigheid is als een morgenwolk, en als een vroegkomende dauw, die heengaat’ (Hos. 6:4). Hun voornemens worden vlug afgebroken: ‘De gedachten worden vernietigd als er geen raad is...’ (Spr. 15:22). Velen berusten met dwaasheid hierin dat ze goed van plan zijn om beter te doen en om hun wegen te verbeteren. En zij nemen zich voor om daarna een nieuwe wijze van leven te beginnen, maar hun voornemens komen nooit tot enige uitvoering. En ten slotte gaan zij met hun voornemens ten onder. 2. Sommige overtuigingen en inwendige beschuldigingen Het Woord dringt nu en dan zo diep door, en pijnlijk scherpe bezoekingen van de Heere treffen hun hart zozeer dat ze wel zien dat het met hen niet goed is. Maar zij moeten met Saul uitroepen: ‘Ik heb gezondigd...’ (1 Sam. 15:24), en verder komen zij niet. Of deze overtuigingen sterven weer uit, of zij bewerken geen verdere verandering. En die arme zielen denken dat zij bij die prediking of bij dat Avondmaal enige van deze overtuigingen en scherpe beschuldigingen kregen. Daarom verbeelden zij zich dat alles goed met hen is, terwijl Judas (en ook Felix in Handelingen 24) wel scherpere overtuigingen konden hebben dan zijzelf ooit hadden. 3. Overtuigingen die gevolgd worden door een soort van verbetering Sommigen kunnen zich hiermee verschrikkelijk bedriegen, en besluiten dat alles goed met hen is, en dat de weg waarop zij gaan veilig en zeker is. Want zij hebben overtuigingen gehad die zo krachtig zijn geweest dat die hen veel hebben doen verbeteren. In vele dingen werden zij bekeerde mannen en vrouwen, terwijl helaas hun weg nog steeds maar een weg van duisternis is. Het is Christus niet; nooit zijn ze tot Hem gekomen. Toen Herodes Johannes de Doper hoorde prediken, had hij zijn eigen overtuigingen en verbeteringen. ‘En als hij hem hoorde, deed hij vele dingen, en hoorde hem gaarne’ (Mark. 6:20). 4. Rusten op uitwendige beschaafdheid en zedelijkheid Velen rusten op hun beschaafdheid en moraliteit; zij kunnen ook niet van grove fouten beschuldigd worden, en dat is de gehele weg waarop zij rust vinden. Helaas, kon een goddeloze farizeeër niet evenveel zeggen als zij, namelijk dat hij geen rover was, geen onrechtvaardige, geen overspeler, en niet gelijk
62 deze tollenaar? (Luk. 18:11). Hoeveel heidenen zullen in dit opzicht diegenen te boven gaan die belijden christenen te zijn! Toch leefden en stierven zij als vreemdelingen van de juiste weg tot de zaligheid. Zie wat die ‘arme’ rijke jongeling zei: ‘Al deze dingen heb ik onderhouden van mijn jonkheid aan’ (Luk. 18:21). 5. Rusten op uitwendige vroomheid Sommigen kunnen verder komen dan beschaafdheid, en bereiken een soort uiterlijke heiligheid en uitwendige vervulling van godsdienstige plichten, zoals horen, lezen, bidden en ten Avondmaal gaan. Zij rusten hierop en komen toch om. Want het is maar hun eigen weg, het is niet de goede Weg. Hadden de dwaze maagden ook geen lampen, en wachtten zij niet met de anderen? (Matth. 25). Velen zullen in die dag zeggen: ‘Wij hebben in Uw tegenwoordigheid gegeten en gedronken, en Gij hebt in onze straten geleerd. En Hij zal zeggen: Ik zeg u, Ik ken u niet vanwaar gij zijt; wijkt van Mij af, alle gij werkers der ongerechtigheid!’ (Luk. 13:26, 27). Waren de Joden niet veel bezig met plichten en uiterlijke instellingen? En zie hoe de Heere hen allen toch verwerpt (Jes. 1:11-15 en 66:3). 6. Het hebben van veel kennis Veel kennis kan velen bedriegen. Omdat zij kunnen praten over de godsdienst, spreken over zorgen in het geweten, bijbelteksten kunnen behandelen en dergelijke, denken zij dat het daarom alles goed met hen is, terwijl dat helaas maar een glibberige grond is om op te staan. De farizeeën zaten op de stoel van Mozes en leerden soms een gezonde leer, toch waren zij in hun hart vijanden van Jezus (Matth. 23). En zullen er niet velen zijn die voor zichzelf de hemel willen bepleiten door te zeggen dat zij in Zijn Naam geprofeteerd hebben? (Matth. 7:22). Er is een kennis die opgeblazen maakt (1 Kor. 8:1). Sommigen zijn er die een werkzame en praktische kennis schijnen te hebben, en niet alleen maar een beschouwende kennis. Enigen kunnen de besmettingen van de wereld ontvluchten door de kennis van de Heere en Zaligmaker Christus Jezus, en daardoor toch weer verstrikt en overwonnen worden, zodat hun laatste erger is dan het begin (2 Petr. 2:20-22). Ik stem toe dat kennis goed is, maar zij is Christus niet. En dus is dat de weg tot de Vader niet. En helaas leunen velen daarop en komen ten slotte bedrogen uit. 7. Een schijnbare ernst in de godsdienst Er is een soort schijn van ernst in de vervulling van de plichten en in het zoe-
63 ken van God, waardoor velen bedrogen worden. Zij menen het echt omdat zij zich niet bewust zijn van hun gehuichel, maar zichzelf zien als ernstig in wat zij doen, en daarom is volgens hen alles goed. Zegt Christus niet dat ‘niet een iegelijk die tot Mij tot Mij zegt: Heere, Heere! zal ingaan in het Koninkrijk der hemelen’ (Matth. 7:21)? Dat wil zeggen: niet een ieder die zijn verzoeken vernieuwt, en zijn begeerten verdubbelt, die roept en telkens weer roept, en het als het ware niet wil overgeven. Toch zullen zij in hun verwachting worden teleurgesteld. Leken ook de dwaze maagden niet ernstig en oprecht toen zij met de anderen bleven wachten, en eindelijk riepen: ‘Heere, Heere, doe ons open’? Maar zij werden bij de deur tegengehouden. Velen bedenken niet dat er binnen in hen een heimelijke en verborgen geveinsdheid kan zijn zonder dat zij dat weten. Ook kan er een grove huichelarij en geveinsdheid zijn die gemakkelijk opgemerkt kan worden. Zullen niet velen zoeken in te gaan, en dat niet kunnen? (Matth. 7:13 en Luk. 13:24). 8. Gunstig oordeel van anderen Velen kunnen zich bedriegen doordat zij door andere vrome mensen met onderscheidende kennis en ook door predikanten voor goede ernstige christenen worden aangezien. Dat kan ook gebeuren doordat zij zich inschikkelijk en eerlijk gedragen, zodat niemand over hen anders kan oordelen dan dat zij goede en ernstige zoekers van God zijn. Maar helaas, de dag komt die vele dingen zal openbaren. En menigeen zal bedrogen worden door zichzelf en door anderen. ‘Niet die zichzelf prijst, maar die de Heere prijst, is beproefd’ (2 Kor. 10:18). Daarom vermaant Paulus Timotheüs dat hij zich ‘Gode beproefd’ voorstelle (2 Tim. 2:15). Mensen zien alleen de buitenkant en kunnen niet in het hart zien, maar God doorzoekt de harten. Het is gemakkelijk om mensen te bedriegen, maar God zal nooit bedrogen kunnen worden. 9. Veronderstelde zekerheid Sommigen kunnen menen dat zij op een veilige en zekere weg zijn als zij anderen in godsdienstige plichten te boven gaan, en veel bezig zijn met buitengewone verplichtingen, terwijl hun hart helaas bedorven kan zijn. De farizeeër vastte tweemaal per week (Luk. 18:12), en was toch maar een vijand van Christus. O, hoe bedrieglijk is het hart van de mens! 10. Het hebben van inwendige vrede en rust Sommigen kunnen door inwendige vrede en gerustheid in het geweten bedrogen worden. Zij kunnen menen dat alles goed met hen is omdat ze niets
64 doen tegen de drang van hun geweten in. Hun hart beschuldigt hen niet van valsheid en geveinsdheid in hun omgang met God en mensen, maar zij doen alles overeenkomstig het licht dat zij hebben. Buiten twijfel sprak die jongeling geheel naar zijn eigen oordeel en licht toen hij zei: ‘Al deze dingen heb ik onderhouden van mijn jonkheid aan’ (Luk. 18:21). En Paulus zegt van zichzelf in Handelingen 23:1, dat hij met een goed geweten voor God geleefd had, tot die dag toe. Hij bedoelde dat hij, zelfs toen hij een onbekeerde farizeeër was, zijn geweten niet gekweld had, noch iets lijnrecht daartegen gedaan had, maar altijd volgens zijn eigen licht gewandeld had (Hand. 26:9). 11. IJver in de godsdienst Een weg van ijver kan er velen bedriegen die denken dat hun geval buiten discussie staat, omdat zij ijveren voor hun weg, en hun ijver volgens hen zuiver is voor God. Was Paulus terwijl hij een farizeeër was, niet zeer ijverig toen hij met bovenmatige ijver voor zijn weg de gemeente vervolgde? (Filipp. 3:6). ‘Zie mijn ijver aan voor de Heere’, kon ook Jehu zeggen in 2 Koningen 10:16. De Joden hadden een ijver voor God, maar niet met verstand (Rom. 10:2). Christus zegt ons dat zij die de apostelen ter dood toe zouden vervolgen, zouden denken dat ze Gode een goede dienst bewezen (Joh. 16:2). 12. Strikter dan anderen in handel en wandel Sommigen kunnen ook buiten alle twijfel stellen dat ze op de juiste weg zijn omdat ze in al hun wegen nauwgezetter en strikter zijn dan anderen, en met hen zelfs geen omgang of gezelschap willen houden. Ze zeggen zoals we zien in Jesaja 65:5: ‘Houd u tot uzelf, en nadert tot mij niet, want ik ben heiliger dan gij.’ Dezen zijn als een rook in Gods neus, en als een vuur dat de hele dag brandt. 13. Meer dan gewone bevindingen Sommigen kunnen erop rusten en zich bedriegen met de gedachte dat ze heel ver gekomen zijn en meer dan gewone bevindingen hebben, terwijl wij helaas zien tot welk een hoogte sommigen kunnen komen wat toch niets blijkt te zijn. Dat zulke zielen met beving de woorden van Paulus lezen in Hebreeën 6:4 en 5, waar wij zien dat sommigen verlicht kunnen zijn, ‘en de hemelse gave gesmaakt hebben, en de Heilige Geest deelachtig geworden zijn, en gesmaakt hebben het goede woord Gods en de krachten der toekomende eeuw’, en die toch verworpenen blijken te zijn. Laten zij deze uitdrukkingen opvatten als een aanwijzing van iets dat anders is dan echte genade.
RkJQdWJsaXNoZXIy OTA4OQ==