59 en hollen heen en weer, maar zien nooit naar Hem om. Wij zijn als degenen van wie gesproken wordt in Job 21:14: ‘Nochtans zeggen zij tot God: Wijk van ons, want aan de kennis Uwer wegen hebben wij geen lust.’ Ook in Psalm 81:12: ‘Maar Mijn volk heeft Mijn stem niet gehoord, en Israël heeft Mijner niet gewild.’ En in Spreuken 1:30: ‘Zij hebben in Mijn raad niet bewilligd, al Mijn bestraffing hebben zij versmaad.’ O, hoe droevig is dit! En toch is het nog droeviger dat dit niet geloofd noch overwogen wordt. Dat het niet geloofd wordt, is duidelijk. Want 1. Hoe zelden ontmoet men mensen die geen plezier en genoegen in zichzelf en in hun toestand hebben. Zij danken de Heere dat het altijd goed met hen gaat. Zij hebben geen klachten. Zij zien geen gebreken en geen behoeften. Zij vragen zich af waarom mensen klagen over hun toestand, over hun boze hart, of over hun gevaar en nood; zij begrijpen die zaken niet. 2. Wij vinden het volk als zeer rustig en gerust, ook al blijven zij in de gemeente der doden (Spr. 21:16). Zij slapen in een gezonde huid omdat zij geen gevaar zien; de gedachten over hun toestand berooft hen nooit van één nacht rust. Zij kennen geen beschuldigingen, alles bij hen is in vrede, want de sterke man bezet zijn huis. 3. Hoe zelden vindt men mensen die zich met deze zaak bezighouden en in hun gedachten ermee bezet zijn, terwijl zij alleen zijn of in gezelschap met anderen. Of dat ze daar eens ernstig over nadenken en dat overwegen, of dat ze zelfs maar over de zaak ongerust zijn. 4. Hoe zelden ziet men een ziel die hierover gebroken en vernederd van hart is! En die hieronder gebukt gaat als onder een zware last. Wiens ziel bloedt onder de overdenkingen hiervan. Wordt er ergens hierover getreurd? 5. Waar hoort men dit: ‘Mannen broeders, wat zullen wij doen om zalig te worden?’ Hoe zullen wij op de juiste weg komen? Waar is toch die goede oude weg, opdat wij daarop wandelen zouden? Er zijn weinig van zulke vragen en gevallen die het geweten beroeren. En geen wonder, want men ligt in een diepe slaap. 6. Hoe komt het dan dat er zo weinig naar het aanwijzen van de weg geluisterd wordt? Zeker, als deze natuurlijke toestand wel werd opgemerkt, zou een melding van de zekere en veilige weg veel meer welkom zijn dan het nu is. Christus zou door Zijn boodschappers niet zo vaak tevergeefs moeten roepen: ‘Dit is de weg, wandelt in dezelve!’ (Jes. 30:21). Hiervan is nu genoeg gezegd om te overtuigen van deze onwetendheid en ongevoeligheid. Maar het is Zijn Geest Die de wereld van zonde overtuigt
RkJQdWJsaXNoZXIy OTA4OQ==