Het fundament van het christendom

20 ‘En door de handen der apostelen geschiedden vele tekenen en wonderen onder het volk’ (Hand. 5:12). In Handelingen 5 vers 15 lezen we dat de mensen de zieken langs de weg legden opdat de schaduw van Petrus op hen zou vallen. Dit was reeds genoeg om hen te genezen. De engel des Heeren opende ’s nachts de gevangenis waarin de apostelen door het sanhedrin waren opgesloten (Hand. 5:19). Petrus genas in de Naam van Jezus Christus de verlamde Enéas (Hand. 9:34). Hij wekte Dorkas op uit de dood (Hand. 9). Een engel verloste Petrus uit de gevangenis (Hand. 10). Paulus sloeg de tovenaar Barjézus met blindheid (Hand. 13). Paulus genas een verlamde te Lystre (Hand. 14). Paulus wierp een demoon uit de waarzeggende dienstmaagd (Hand. 16). Paulus bracht Éutychus tot leven, na een dodelijke val uit het raam (Hand. 20). Door al deze bovennatuurlijke gebeurtenissen maakte God duidelijk dat de apostelen Zijn boodschappers waren en Zijn boodschap brachten. De hemel drukte het zegel op deze mannen en hun boodschap. God gaf hun een gezag dat niet betwijfeld kon worden. Het nam alle twijfel weg of hun boodschap wel Gods boodschap was. Het werd vervuld wat we in Hebreeën 2 vers 4 over die tijd lezen: ‘God bovendien medegetuigende door tekenen en wonderen en menigerlei krachten en bedelingen des Heiligen Geestes, naar Zijn wil.’ Dit alles maakte hen tot de grondleggers van de nieuwtestamentische kerk. De apostelen traden op en spraken als de gevolmachtigden van Christus. God hechtte aan hun woorden en geschriften het zegel van Goddelijke herkomst. Zij konden evenals de profeten zeggen: ‘Alzo zegt de Heere.’ Hun woorden en geschriften staan gelijk met de geïnspireerde oudtestamentische geschriften. De apostelen waren zich van dit gezag bewust. Petrus stelde hen op één lijn met de profeten van het Oude Testament: ‘Opdat gij gedachtig zijt aan de woorden die van de heilige profeten tevoren gesproken zijn, en aan ons gebod, die des Heeren en Zaligmakers apostelen zijn’ (2 Petr. 3:2). Paulus vroeg van de christenen te Thessaloníca om de woorden van de apostelen te beschouwen als van de Heere Jezus Zelf afkomstig. ‘Zo dan, broeders, staat vast en houdt de inzettingen die u geleerd zijn, hetzij door ons woord, hetzij door onzen zendbrief’ (2 Thess. 2:15). Hij had zelfs het gezag om te schrijven: ‘Indien u iemand een

RkJQdWJsaXNoZXIy OTA4OQ==