Het schoonste lied van de Koning

16 ligt helemaal bij de Heere. In de prediking van het heilig Evangelie komt Hij tot vijanden, goddelozen en helwaardigen, met al Zijn verworven schatten en gaven tot leven en zaligheid, en Hij verzoekt hen om voor Hem te buigen, alle schuld aan Hem te geven en op Hem alleen te hopen. O, wat een eeuwig wonder als je ogen ervoor open mogen gaan, door de Heilige Geest, en je mag zien dat je als een helwaardige een huwelijksaanzoek krijgt van de allerhoogste Koning, de Heere Jezus Christus. En dat Hij aanbiedt om te trouwen in gemeenschap van goederen, waarin Hij al het mijne wil overnemen en ik al het Zijne mag ontvangen. Dat wil zeggen: Hij mijn schuld, ik Zijn bloed. Hij mijn ongerechtigheid, ik Zijn gerechtigheid. Hij mijn dood, ik Zijn leven. Hij mijn hel, ik Zijn hemel. O, waar deze boodschap binnendringt in het schuldige, verloren en vijandige hart door de kracht van de Heilige Geest, daar wordt het hart gebroken en vervuld met berouw. Daar krijgt Christus zo’n heerlijkheid in het licht van mijn eigen afzichtelijkheid. Daar wordt de begeerte gewekt om, met het verlies van al het mijne, Zijn eigendom te worden door het geloof. Daar wordt die geloofsband aan Christus gelegd en komt een ziel met Hem in een verbond. Nee, dan zingt de bruid niet over zichzelf of over eigen schoonheid. Nee, ze is gesmolten in eigen onwaardigheid onder de liefde van God in Christus. Het is een wonder in onze ogen; wij zien het, maar doorgronden het niet. Ze heeft alleen maar verlangen om te zingen van haar Bruidegom, van Zijn schoonheid, Zijn liefde en Zijn beminnelijkheid: ‘Al wat aan Hem is, is gans begeerlijk; zulk Een is mijn Liefste; ja, zulk Een is mijn Vriend.’ Nu is wel de vraag voor ons, als wij over Psalm 45 nadenken, of wij dat geheim ook kennen. Wanneer wij zingen, zingen

RkJQdWJsaXNoZXIy OTA4OQ==