Tot u is het Woord der zaligheid gezonden

TOT U IS HET WOORD DER ZALIGHEID GEZONDEN Het hart van het christelijk geloof RALPH ERSKINE DEN HERTOG – HOUTEN

Oorspronkelijke uitgave: The sermons and other practical works of Ralph Erskine (Glasgow, printed by W. Smith, 1777-1778) Volume I: p. 25-167 (Sermon 1, 2, 3) Volume VII: p. 161-199 (Sermon 114, 115) Volume IX: p.110-155 (Sermon 141) Vertaling: Peter Jan Valk © 2024 Den Hertog B.V., Houten ISBN 978 90 331 3284 1 Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij digitaal, elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen, of op enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.

5 Inhoud Woord vooraf 7 HET ZWAARD DER GERECHTIGHEID TEGEN CHRISTUS ONTWAAKT 10 Tegen Wie dit zwaard is ontwaakt 14 De eigenschappen van het zwaard 32 Hoe is dit zwaard tegen Christus ontwaakt? 40 De hand van de HEERE der heirscharen in het ontwaken van dit zwaard 43 Waarom de HEERE dit zwaard tegen Christus deed ontwaken 45 Toepassing 54 Toespraak voorafgaand aan de bediening van de tafels 76 Toespraak bij de bediening van de tafel 95 HET GESCHEURDE VOORHANGSEL 102 Het voorhangsel tussen God en ons 107 Hoe de dood van Christus het voorhangsel gescheurd heeft 110 De wijze waarop het voorhangsel gescheurd is 112 Tot welk doel het voorhangsel gescheurd is 114 Toepassing 121 HET BESTE HUWELIJK 150 Bewijzen voor een huwelijksverbintenis tussen Christus en de gelovigen 151 De aard van dit huwelijk 152 Redenen voor Christus’ huwelijksbetrekking met gelovigen 163 Toepassing 164

6 HET WOORD VAN ZALIGHEID GEZONDEN TOT ZONDAREN 177 Deze zaligheid 180 Het woord der zaligheid 181 Het zenden van het woord 183 Toepassing 186 EVANGELISCHE VEROOTMOEDIGING 200 Verootmoediging 203 Verzoening met God 209 De invloed van deze verzoening op de verootmoediging 211 Toepassing 214 VAN ZIJN HOOGTE AFKOMEN OP DE DAG VAN KRACHTDADIGE ROEPING 223 Enkele hoogten waar wij vanaf moeten komen 235 In welk opzicht wij moeten afkomen 241 De dag van krachtdadige roeping 244 Waarom de Heere zondaren roept om af te komen 252 Toepassing 256

7 Woord vooraf De achttiende-eeuwse Schotse predikanten Ralph Erskine (1685-1752) en Ebenezer Erskine (1680-1754) hebben tijdens hun leven een krachtig en zuiver gereformeerd evangeliegeluid laten horen.1 Zij spreken ook nu nog nadat zij gestorven zijn door hun vele nagelaten preken. Ook in Nederland hebben de werken van Ralph en Ebenezer Erskine grote bekendheid gekregen. De Nederlandse predikant Theodorus van der Groe had hoge achting voor de preken van de ‘Erskines’. Hij schreef verschillende voorredes in de prekenbundels van Ebenezer en Ralph Erskine die in de achttiende eeuw verschenen. In de voorrede ‘Het schadelijk misbruik van een algemene overtuiging, tot een valse grond van rust voor de ziel’ in een van de prekenbundels, noemt hij hen ‘heldere lichten van Schotlands kerk’, en schrijft hij dat wij ‘veel reden tot blijdschap en erkentenis hebben, aangezien zij beiden het zuivere schijnsel van de evangelieleer, die zij in hun leven met zoveel ijver en vrucht verkondigd hebben, hebben nagelaten in hun geschriften, waarvan het merendeel al in onze taal is overgezet.’2 Ook de bekende predikant Alexander Comrie achtte de Erskines hoog. Hij zat in zijn jeugd verscheidene malen onder het gehoor van beide broers. Comrie schrijft zelf dat ‘God Ralph Erskine tot bestiering in zijn jeugd gebruikte’ en dat hij ‘onder het onderwijs van beide broe1 Dit Woord vooraf leent zich niet om uitgebreid in te gaan op het leven en werk van de Erskines. Er is hier al veel over gepubliceerd. Als voorbeelden kunnen genoemd worden: L.J. van Valen, Herauten van het kruis. Leven en werk van Ralph en Ebenezer Erskine (Houten 1995), en de dissertatie van P.H. van Harten, De prediking van Ebenezer en Ralph Erskine. Evangelieverkondiging in het spanningsveld van verkiezing en belofte (’s Gravenhage 1986). Verder bevatten deel 19 en 20 uit Al de werken van Ralph en Ebenezer Erskine (Veenendaal-Utrecht 1977-2005) levensbeschrijvingen van de beide broers. 2 R. en E. Erskine, Al de werken, dl. 8, p. 29 (enigszins hertaald).

8 deren de grote Erskines zijn belijdenis geleerd heeft’.3 De meeste preken van Ebenezer en Ralph Erskine zijn al in de achttiende eeuw in het Nederlands vertaald. Het merendeel hiervan is vertaald door de bekende vertaler Jan Ross, en enkele preken zijn vertaald door een onbekende vertaler. Deze preken verschenen onder de titel Schatkamer van uitgelezene godgeleerde verhandelingen (17531770). In de jaren 1926-1930 heeft C.B. van Woerden de resterende preken van deze Schotse predikanten in het Nederlands vertaald. De preken zijn vele malen herdrukt, tot in de 21e eeuw toe. De preken werden in Nederland goed ontvangen. Om de preken van de Erskines voor de huidige en toekomstige generaties toegankelijk te maken, heb ik een aantal van hun preken opnieuw vertaald. In deze bundel heb ik gekozen voor zes niet al te lange en tamelijk eenvoudige preken van Ralph Erskine, die een duidelijk beeld geven van de prediking van deze Schotse predikant. De bundel kan dienen als opstap tot verder onderzoek van andere preken van Ebenezer en Ralph Erskine, die voor het grootste gedeelte alleen tweedehands in een oude vertaling beschikbaar zijn. De zes door mij gekozen preken handelen alle over het hart van de christelijke leer, namelijk over de Persoon Christus, Zijn lijden en sterven, de aanbieding van Christus aan alle hoorders van het Evangelie, de val, de verdorvenheid en onmacht van de mens, het geloof en de bekering. In de preken staan Christus en Zijn verlossingswerk voortdurend centraal. De preken kunnen verder gekenschetst worden als zeer uitnodigend en aansprekend: toehoorders worden rechtstreeks aangesproken, vermaand tot geloof en bekering, vertroost of gewaarschuwd, vooral in de toepassing. De preken zijn ook bevindelijk en separerend: duidelijk wordt aangewezen hoe we ons kunnen onderzoeken, en hoe we kunnen weten of we ware gelovigen zijn of niet. De meeste van deze preken zijn gehouden bij Avondmaalsgelegenheden; één preek is gehouden op een bid- en vastendag. Aan de eer3 J.H.R. Verboom, Dr. Alexander Comrie, Predikant te Woubrugge. Zijn leven en werken, alsmede de historie van zijn gemeente (Utrecht 1964).

9 ste preek (‘Het zwaard der gerechtigheid tegen Christus ontwaakt’) zijn ook twee Avondmaalstoespraken toegevoegd. De laatste van deze twee toespraken is voor het eerst in het Nederlands vertaald. Bij de vertaling van deze preken heb ik grotendeels gebruik gemaakt van de editie van 1777-1778. Deze editie bleek iets nauwkeuriger te zijn dan de latere editie van 1865. Bij enkele preken (namelijk de tweede en derde) heb ik ook nog oudere edities geraadpleegd. Bij de vertaling ben ik zo dicht mogelijk bij de Engelse tekst gebleven. Bijbelteksten worden meestal in de Statenvertaling geciteerd. Wanneer de Engelse King James vertaling hiervan afwijkt of wanneer Ralph Erskine de Bijbeltekst niet letterlijk citeert, heb ik er meestal voor gekozen de Bijbeltekst direct uit het Engels te vertalen. De geciteerde teksten kunnen daarom enigszins afwijken van de Statenvertaling en de King James vertaling. Ter verbetering van de leesbaarheid heb ik tussenkopjes toegevoegd. Ook alle noten ter toelichting zijn door mij toegevoegd. Peter Jan Valk Bennekom, december 2023

10 Het zwaard der gerechtigheid tegen Christus ontwaakt4 Zwaard, ontwaak tegen Mijn Herder, en tegen de Man Die Mijn Metgezel is, spreekt de HEERE der heirscharen. ZACHARIA 13:7 Mijn toehoorders, dit is een van de wonderlijkste teksten waar een arm, sterfelijk mens over zou kunnen prediken, want hierin is een wolk, een zwarte wolk, een wolk van Goddelijke wraak en toorn, een bloedige wolk, de wolk van Christus’ bloedig lijden en sterven, die we vandaag zullen gedenken bij de viering van het Heilig Avondmaal. Maar zoals de wolk die Israël in de woestijn leidde twee zijden had, zo had ook deze wolk een zwarte zijde richting Christus, maar een heldere en lichte zijde richting het gehele Israël van God. Want uit deze wolk van bloed daalt een lieflijke regen van zegeningen op arme zondaren neer. Er is een licht in deze wolk waarin we God in Christus kunnen zien, de wereld met Zichzelf verzoenende (2 Kor. 5:19). Dit vers geeft ons een duidelijke voorzegging van het lijden van Christus en van de toestand van Zijn discipelen daaronder. ‘Sla dien Herder, en de schapen zullen verstrooid worden; maar Ik zal Mijn hand tot de kleinen wenden.’ Dit past onze Heere uitdrukkelijk op 4 Deze preek is een zogenaamde action-sermon, een preek direct voorafgaand aan de viering van het Heilig Avondmaal te Dunfermline, op 3 juli 1720.

11 Zichzelf en Zijn discipelen toe in Mattheüs 26:31 en Markus 14:27. We hoeven ons dus niet af te vragen over wie de profeet, of liever God, hier spreekt; want de woorden van onze tekst zijn de woorden van God de Vader, Die bevel geeft aan het zwaard van Zijn gerechtigheid om te ontwaken tegen Zijn Zoon, toen Hij het ondernomen had om onze Borg te worden. Meer in het bijzonder kunt u in de tekst de volgende drie dingen opmerken: 1. Een plechtige oproep en een ernstig bevel aan Gods wraak of Zijn wrekende rechtvaardigheid, om haar krachten te verzamelen en in een slagorde, vergezeld van verschrikking, voort te marcheren: Zwaard, ontwaak! 2. De Persoon tegen Wie deze vreselijke slagorde wordt aangekondigd en dit verschrikkelijke zwaard wordt uitgetrokken. Moet het niet zijn tegen zondaren? Nee, tegen de Borg van zondaren, tegen den Man Die Mijn Metgezel is. Niet tegen de schapen, maar tegen de Herder. Niet gewoonweg tegen een herder, maar tegen Mijn Herder. Niet tegen de mensheid, maar tegen een Man. Niet tegen een man zondermeer, niet tegen een gewoon mens, maar tegen de Man Die Mijn Metgezel, Die Mijn Gelijke is. 3. Op Wiens bevel of op Wiens verzoek deze oproep tot deze bloedige slag wordt gedaan. Het is de HEERE der heirscharen Die hier spreekt. Hij geeft de opdracht en het bevel om het zwaard te trekken. Deze oproep is zeer vreselijk. Zwaard, ontwaak tegen Hem. Als Hij een Borg wil zijn, dan moet Hij ook een offerande worden. Als Hij een offerande wil worden, dan moet Hij ook geslacht worden, want zonder bloedstorting geschiedt geen vergeving (Hebr. 9:22). Het is geen bevel aan een roede om Hem te tuchtigen, maar een bevel aan een zwaard om Hem te doden. Want ‘de Messias, de Vorst moet uitgeroeid worden, maar het zal niet voor Hemzelf zijn’ (Dan. 9:26). Het is geen zwaard van oorlog aan wie Hij dit bevel geeft, om Hem op het bed van eer te laten sterven, maar het is het zwaard der gerechtigheid, opdat Hij als misdadiger zou sterven aan een schandelijk kruis. Dit zwaard moet tegen Hem ontwaken. Het moet niet rusten, het kan niet stil noch voldaan zijn, voordat het dronken geworden is van Zijn hartenbloed. Het zwaard wordt niet geroepen om te ontwaken en Hem

12 te verschrikken, maar om te ontwaken en Hem te slaan. Niet met een trage, slaapverwekkende slag, maar met een ontwaakte, dat is met een geduchte en verschrikkelijke slag. De Persoon tegen Wie het zwaard geroepen wordt te ontwaken is zeer heerlijk. De omschrijving van Hem is hier zeer verheven. Zwaard, ontwaak tegen Mijn Herder, en tegen de Man Die Mijn Metgezel is. Hij wordt beschreven in Zijn ambt: Mijn Herder. Hij wordt beschreven in Zijn Persoon, God-Mens: Mijn Metgezel. Mensen doorsteken Hem alsof Hij een dwaze herder is, en God doorsteekt Hem als de goede Herder, als Zijn eigen Herder, als de Herder van Zijn eigen kudde, opdat Hij de kudde des Heeren zou kopen met Zijn eigen bloed. Als Middelaar is Hij Gods Herder, Die het ondernomen heeft om de kudde te weiden en om Zijn leven af te leggen voor Zijn schapen. De Man Die Mijn Metgezel is, of: de Man Mijn Metgezel, de Man Die zowel God is als Mens, Die het geen roof geacht heeft aan God evengelijk te zijn (Filipp. 2:6). Ten slotte, de Persoon Die hier bevel geeft aan de vertoornde rechtvaardigheid om tegen Hem te ontwaken, is even wonderlijk. Hij is de HEERE der heirscharen, de JEHOVAH, Die al het heir van de hemel, aarde en hel tot Zijn beschikking heeft. De HEERE der heirscharen, dat is, JEHOVAH, Vader, Zoon en Heilige Geest, wat Zijn wezen betreft één God, Die een opdracht geeft van oneindige rechtvaardigheid om te ontwaken tegen de tweede Persoon van de Godheid, aangemerkt als Borg en Middelaar, God-Mens. Uit de woorden die we nu kort verklaard hebben, kunnen vele leerstellingen afgeleid worden, maar ik zal mezelf nu beperken tot deze ene leerstelling: Door een bijzonder bevel van JEHOVAH, de grote God der heirscharen, is de Mens Christus, Zijn Herder en Metgezel, geworden tot een offerande van het ontwaakte zwaard van oneindige rechtvaardigheid. Zwaard, ontwaak! Toen onder de schepselen niets kon worden gevonden om de ziel van de zondaar te verlossen van het verderf, heeft God Zelf een losprijs uitgevonden. Hij vond verzoening, Job 33:24, door Christus voor te

13 stellen tot een verzoening door het geloof in Zijn bloed, tot een betoning van Zijn rechtvaardigheid, opdat Hij rechtvaardig zij, en rechtvaardigende degene die uit het geloof van Jezus is (Rom. 3:25, 26). Wij zondige schepselen, zowel predikanten als gewone mensen, zouden allen voor eeuwig tot een slachtoffer van het zwaard van Gods wraak en toorn geworden zijn vanwege onze zonden. Maar zie, Hij vindt een losprijs. Hij stelt Christus voor tot een verzoening. En zodra Hij Die voorgesteld heeft, valt het zwaard Hem aan, en ontwaakt het tegen Hem Die de Herder was, opdat de schapen zouden ontvluchten. Ik zou hier vele nuttige bijzonderheden kunnen noemen die in deze leer verondersteld worden, namelijk: - een verbroken werkverbond, en dus de Goddelijke rechtvaardigheid die tegen de mensen ontstoken is; - een verbond der verlossing of een raad des vredes, opgericht tussen JEHOVAH en Christus, tot verlossing van de mens; - en wat ik grotendeels tot hetzelfde reken als het vorige: een genadeverbond dat in Christus bevestigd is. Christus heeft Zich verbonden om de voorwaarde van het werkverbond te vervullen, die wij gebroken hadden; om aan de wet te gehoorzamen, die wij overtreden hadden; om aan de rechtvaardigheid te voldoen, die wij geschonden hadden; om de toorn te dragen, die wij op ons geladen hadden. Hierop ontwaakte het zwaard van de Heere tegen Hem, en al de eskaders van ontstoken toorn kwamen op Hem afmarcheren met oneindige verschrikking. Zwaard, ontwaak tegen Mijn Herder. Maar ik zal nu alles wat verondersteld zou kunnen worden in deze leer voorbijgaan, en ik zal mij zo nauwkeurig mogelijk beperken tot de verschillende delen van de tekst en leer, door in mijn predicatie de volgende punten te behandelen: I. De natuur van de Persoon tegen Wie dit zwaard is ontwaakt. II. De natuur en de eigenschappen van dit zwaard dat tegen Hem ontwaakt is. III. Hoe dit zwaard tegen Hem ontwaakt is. Ik zal aantonen wat in deze uitdrukking Zwaard, ontwaak opgesloten ligt. IV. Welke bijzondere hand de Heere Jehovah, de HEERE der heir-

14 scharen, had in het bevelen of gebieden van dit zwaard om tegen deze heerlijke Persoon te ontwaken. V. De redenen van deze leer, waarom de HEERE der heirscharen geboden heeft dat het zwaard der gerechtigheid zou ontwaken tegen Zijn Herder en tegen de Man Die Zijn Metgezel is. VI. Ten slotte zal ik enkele conclusies trekken als toepassing, zoals gepast is op het werk van deze dag. TEGEN WIE DIT ZWAARD IS ONTWAAKT I. Wie is het tegen Wie het zwaard der gerechtigheid moest ontwaken? De natuur van deze Persoon is zeer groot en heerlijk weergegeven in de woorden van onze tekst: Mijn Herder, de Man Die Mijn Metgezel is. Dat is, om het kort te zeggen: God-Mens, de Middelaar. Want omdat Hij hier beschreven wordt in Zijn Persoon en ambt, zal ik beide zaken kort aanstippen in de volgende punten: 1. Zijn Goddelijke natuur, als Gods Metgezel. 2. Zijn menselijke natuur, de Man Die Mijn Metgezel is. 3. De vereniging van die beide in één Persoon: De Man Die Mijn Metgezel is. 4. Zijn middelaarsambt: Mijn Herder. Christus’ Goddelijke natuur 1. We zullen eerst de beschrijving van Zijn Goddelijke natuur overdenken: Mijn Metgezel, spreekt de HEERE der heirscharen. Laten de arianen en socinianen deze wonderlijke Persoon belasteren, hier is een artikel van onze geloofsbelijdenis, dat Christus Gods Metgezel is, Gods Gelijke, ‘Die in de gestaltenis Gods zijnde, geen roof geacht heeft Gode evengelijk te zijn’ (Filipp. 2:6); daarom zegt Hij: ‘Ik en Mijn Vader zijn één’ (Joh. 10:30). Maar laten we hier verder overwegen: - waarin Hij Gods Metgezel is; - waarom Hij als onze Verlosser Gods Metgezel moest zijn. Waarin of in welk opzicht is Christus Gods Metgezel? Hij is Gods Met-

15 gezel, niet als Middelaar aangemerkt zoals Hij de gestaltenis van een dienstknecht heeft aangenomen en de dienstknecht van de Vader is geworden in het werk van onze verlossing. Maar Hij is Gods Metgezel in deze zes opzichten: (1) Hij is Gods Metgezel ten aanzien van Zijn natuur en Zijn wezen. Christus is wezenlijk God, net als de Vader en de Heilige Geest, hoewel onderscheiden van die Beiden ten aanzien van Zijn Persoon. Want de Vader en de Heilige Geest zijn niet vlees geworden en hebben onze natuur niet aangenomen. Dit geldt alleen voor Christus, de tweede Persoon in de heerlijke Drie-eenheid. Hoewel Hij ten aanzien van Zijn Persoon onderscheiden is van de Vader en de Geest, is Hij toch wezenlijk één met Hen. ‘In den beginne was het Woord, en het Woord was bij God, en het Woord was God’ (Joh. 1:1). En het is zeker dat er maar één God is: ‘Hoor, Israël, de HEERE onze God is een enig HEERE’, een enige JEHOVAH (Deut. 6:4). ‘Wij weten dat er geen ander God is dan Eén’ (1 Kor. 8:4). ‘In Christus onze Verlosser woont al de volheid der Godheid lichamelijk’ (Kol. 2:9). ‘Want Drie zijn er Die getuigen in den hemel: de Vader, het Woord en de Heilige Geest; en deze Drie zijn één’ (1 Joh. 5:7), en in vers 20: ‘Doch wij weten dat de Zone Gods gekomen is, en heeft ons het verstand gegeven, dat wij den Waarachtige kennen; en wij zijn in den Waarachtige, namelijk in Zijn Zoon Jezus Christus. Deze is de waarachtige God en het eeuwige Leven.’ (2) Hij is Gods Metgezel ten aanzien van Zijn eigenschappen, namelijk in al Zijn wezenlijke eigenschappen, wat grotendeels hetzelfde is als het vorige punt. Is God almachtig? Christus ook. ‘Zijn Naam is Wonderlijk, Raad, sterke God’ (Joh. 9:5). Is God alomtegenwoordig? Christus ook. ‘Zie, Ik ben met ulieden al de dagen tot de voleinding der wereld’ (Matth. 28:20). Is God alwetend? Christus ook. ‘Gij weet alle dingen, Gij weet dat ik U liefheb’, zegt Petrus (Joh. 21:17). Is God onveranderlijk? Christus ook. ‘Jezus Christus is gisteren en heden Dezelfde en in der eeuwigheid’ (Hebr. 13:8). Is God eeuwig? Christus ook. ‘Eer Abraham was, ben Ik’ (Joh. 8:58). Hij is de eeuwige en onsterfelijke Koning, en de alleen wijze God, Hij is Gods Metgezel in al deze opzichten. (3) Hij is Gods Metgezel ten aanzien van Zijn wil en toestemming. Wat

16 de Vader wil, wil Christus ook. Daarom was het Zijn spijze en drank om de wil des Vaders te doen, Die Hem gezonden had. ‘Ik heb lust, o Mijn God, om Uw welbehagen te doen’ (Ps. 40:9). Het is waar, als mens had Hij een wil onderscheiden van Zijn wil als God, en dus ook onderscheiden van de wil van de Vader. Maar Zijn wil was werkzaam in ondergeschiktheid aan de wil van God. Vandaar dat Hij bad, toen de bittere drinkbeker Hem gegeven werd: ‘Mijn Vader, indien het mogelijk is, laat dezen drinkbeker van Mij voorbijgaan; doch niet gelijk Ik wil, maar gelijk Gij wilt’ (Matth. 26:39). Maar aangemerkt als God was Zijn wil dezelfde als de wil van Zijn Vader. (4) Hij is Gods Metgezel ten aanzien van Zijn werk. Johannes 5:17: ‘Mijn Vader werkt tot hiertoe, en Ik werk ook.’ Christus’ werken zijn niet alleen gelijk aan die van de Vader, maar ook dezelfde in wezen, als voortkomende uit hetzelfde Wezen en dezelfde kracht, ‘want zo wat de Vader doet, hetzelve doet ook de Zoon desgelijks’ (Joh. 5:19). Christus handelt niet als een ondergeschikt instrument. Zoals er een eenheid is in het werk, zo is deze eenheid er ook in de wijze waarop het werk wordt uitgevoerd. Christus werkt door dezelfde kracht, wijsheid, vrijheid en autoriteit. Alleen moeten we de orde van werken in het oog houden, en dan zullen we opmerken dat al de werken die aan God eigen zijn, ook aan Christus toegeschreven worden. Zoals de schepping: ‘Alle dingen zijn door Hem gemaakt’ (Joh. 1:3); de bewaring: ‘Die alle dingen draagt door het woord Zijner kracht’ (Hebr. 1:3); de verlossing, de schenking van de Geest, de opwekking van Zichzelf uit de doden, het geven van instellingen en ambten in Zijn kerk, het oordelen van de wereld. In al deze dingen is Hij Gods Metgezel. (5) Hij is Gods Metgezel ten aanzien van eer en aanbidding. Alle mensen zijn verplicht de Zoon te eren, net zoals zij de Vader moeten eren. Zij zijn verplicht in Hem te geloven. ‘Gijlieden gelooft in God, gelooft ook in Mij’ (Joh. 14:1). Zij zijn verplicht op Hem te hopen en te vertrouwen. ‘Kust den Zoon, opdat Hij niet toorne, en gij op den weg vergaat, wanneer Zijn toorn maar een weinig zou ontbranden. Welgelukzalig zijn allen die op Hem betrouwen’ (Ps. 2:12). (6) Hij is Gods Metgezel ten aanzien van gelukzaligheid, Romeinen

17 9:5: ‘Uit welke Christus is, zoveel het vlees aangaat, Dewelke is God boven alles te prijzen in der eeuwigheid. Amen.’ Zoals Hij van eeuwigheid af gelukzalig geweest is in de schoot van Zijn Vader, en altijd bij Hem een Voedsterling was, ja dagelijks Zijn vermakingen, te allen tijde voor Zijn aangezicht spelende, spelende in de wereld Zijns aardrijks, en Zijn vermakingen altijd waren met der mensen kinderen (Spr. 8:30, 31), zo is en zal Hij altijd gelukzalig bij Hem zijn. Het is waar, er was een tijd toen de Zoon van God vernederd werd, toen deze God, Die voor eeuwig gelukzalig is, een vloek voor ons geworden is. Niettemin werd Zijn wezenlijke heerlijkheid daar nooit door verminderd. Als God was Hij even gelukzalig aan het kruis en in het graf, als Hij ooit tevoren geweest was. Als God aangemerkt was Hij dus in alle opzichten Gods Metgezel. O, hoe vreselijk is Hij vernederd geweest! Gods Metgezel, en toch een klein kind, een dienstknecht, een lijder, ja een slachtoffer voor het ontwaakte zwaard van Gods gerechtigheid. De Heerser over alles werd onderdaan. Als een keizer een vlieg werd, zou dit niet zo’n grote vernedering geweest zijn. O, hoe droevig vergiste de wereld zich in Christus, die Hem voor een verachtelijk en beklagenswaardig mens hield! Er waren er maar weinig die wisten dat Hij Gods Metgezel was. O, hoe heerlijk is de liefde van Christus tot zondaren! Gods Metgezel ontving de slag van het zwaard der Goddelijke gerechtigheid in hun plaats! Christus moest als onze Verlosser Gods Metgezel zijn: (1) Ten aanzien van verdienste. Zijn gehoorzaamheid tot de dood kon nooit voldoende zijn om de wet en de wetgever tevreden te stellen, om een volkomen rantsoen en een volkomen prijs van verlossing te zijn, als deze gehoorzaamheid niet werkelijk verdienstelijk was. En dit had zij nooit kunnen zijn als Hij niet zowel God als Mens was geweest. Onze zonden waren een oneindig kwaad, en Gods rechtvaardigheid eiste oneindige voldoening. Welnu, er kon geen voldoening van oneindige waarde zijn dan alleen door een persoon van oneindige waarde. En behalve God is er niet zulk een persoon. Daarom moest onze Verlosser aan God gelijk zijn, anders had Hij de vereiste voldoening niet kunnen geven.

RkJQdWJsaXNoZXIy OTA4OQ==