Tot u is het Woord der zaligheid gezonden

16 de Vader wil, wil Christus ook. Daarom was het Zijn spijze en drank om de wil des Vaders te doen, Die Hem gezonden had. ‘Ik heb lust, o Mijn God, om Uw welbehagen te doen’ (Ps. 40:9). Het is waar, als mens had Hij een wil onderscheiden van Zijn wil als God, en dus ook onderscheiden van de wil van de Vader. Maar Zijn wil was werkzaam in ondergeschiktheid aan de wil van God. Vandaar dat Hij bad, toen de bittere drinkbeker Hem gegeven werd: ‘Mijn Vader, indien het mogelijk is, laat dezen drinkbeker van Mij voorbijgaan; doch niet gelijk Ik wil, maar gelijk Gij wilt’ (Matth. 26:39). Maar aangemerkt als God was Zijn wil dezelfde als de wil van Zijn Vader. (4) Hij is Gods Metgezel ten aanzien van Zijn werk. Johannes 5:17: ‘Mijn Vader werkt tot hiertoe, en Ik werk ook.’ Christus’ werken zijn niet alleen gelijk aan die van de Vader, maar ook dezelfde in wezen, als voortkomende uit hetzelfde Wezen en dezelfde kracht, ‘want zo wat de Vader doet, hetzelve doet ook de Zoon desgelijks’ (Joh. 5:19). Christus handelt niet als een ondergeschikt instrument. Zoals er een eenheid is in het werk, zo is deze eenheid er ook in de wijze waarop het werk wordt uitgevoerd. Christus werkt door dezelfde kracht, wijsheid, vrijheid en autoriteit. Alleen moeten we de orde van werken in het oog houden, en dan zullen we opmerken dat al de werken die aan God eigen zijn, ook aan Christus toegeschreven worden. Zoals de schepping: ‘Alle dingen zijn door Hem gemaakt’ (Joh. 1:3); de bewaring: ‘Die alle dingen draagt door het woord Zijner kracht’ (Hebr. 1:3); de verlossing, de schenking van de Geest, de opwekking van Zichzelf uit de doden, het geven van instellingen en ambten in Zijn kerk, het oordelen van de wereld. In al deze dingen is Hij Gods Metgezel. (5) Hij is Gods Metgezel ten aanzien van eer en aanbidding. Alle mensen zijn verplicht de Zoon te eren, net zoals zij de Vader moeten eren. Zij zijn verplicht in Hem te geloven. ‘Gijlieden gelooft in God, gelooft ook in Mij’ (Joh. 14:1). Zij zijn verplicht op Hem te hopen en te vertrouwen. ‘Kust den Zoon, opdat Hij niet toorne, en gij op den weg vergaat, wanneer Zijn toorn maar een weinig zou ontbranden. Welgelukzalig zijn allen die op Hem betrouwen’ (Ps. 2:12). (6) Hij is Gods Metgezel ten aanzien van gelukzaligheid, Romeinen

RkJQdWJsaXNoZXIy OTA4OQ==