17 9:5: ‘Uit welke Christus is, zoveel het vlees aangaat, Dewelke is God boven alles te prijzen in der eeuwigheid. Amen.’ Zoals Hij van eeuwigheid af gelukzalig geweest is in de schoot van Zijn Vader, en altijd bij Hem een Voedsterling was, ja dagelijks Zijn vermakingen, te allen tijde voor Zijn aangezicht spelende, spelende in de wereld Zijns aardrijks, en Zijn vermakingen altijd waren met der mensen kinderen (Spr. 8:30, 31), zo is en zal Hij altijd gelukzalig bij Hem zijn. Het is waar, er was een tijd toen de Zoon van God vernederd werd, toen deze God, Die voor eeuwig gelukzalig is, een vloek voor ons geworden is. Niettemin werd Zijn wezenlijke heerlijkheid daar nooit door verminderd. Als God was Hij even gelukzalig aan het kruis en in het graf, als Hij ooit tevoren geweest was. Als God aangemerkt was Hij dus in alle opzichten Gods Metgezel. O, hoe vreselijk is Hij vernederd geweest! Gods Metgezel, en toch een klein kind, een dienstknecht, een lijder, ja een slachtoffer voor het ontwaakte zwaard van Gods gerechtigheid. De Heerser over alles werd onderdaan. Als een keizer een vlieg werd, zou dit niet zo’n grote vernedering geweest zijn. O, hoe droevig vergiste de wereld zich in Christus, die Hem voor een verachtelijk en beklagenswaardig mens hield! Er waren er maar weinig die wisten dat Hij Gods Metgezel was. O, hoe heerlijk is de liefde van Christus tot zondaren! Gods Metgezel ontving de slag van het zwaard der Goddelijke gerechtigheid in hun plaats! Christus moest als onze Verlosser Gods Metgezel zijn: (1) Ten aanzien van verdienste. Zijn gehoorzaamheid tot de dood kon nooit voldoende zijn om de wet en de wetgever tevreden te stellen, om een volkomen rantsoen en een volkomen prijs van verlossing te zijn, als deze gehoorzaamheid niet werkelijk verdienstelijk was. En dit had zij nooit kunnen zijn als Hij niet zowel God als Mens was geweest. Onze zonden waren een oneindig kwaad, en Gods rechtvaardigheid eiste oneindige voldoening. Welnu, er kon geen voldoening van oneindige waarde zijn dan alleen door een persoon van oneindige waarde. En behalve God is er niet zulk een persoon. Daarom moest onze Verlosser aan God gelijk zijn, anders had Hij de vereiste voldoening niet kunnen geven.
RkJQdWJsaXNoZXIy OTA4OQ==