Ds. F. Mallan DEN HERTOG – HOUTEN Antwoord per brief 2
© 2024 Den Hertog B.V., Houten ISBN 978 90 331 3285 8 Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij digitaal, elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen, of op enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Inhoud Woord vooraf ..................................................... 7 1. Is er herkenning in de hemel? ................ 9 2. Het lezen van preken van de Erskines . 14 3. Bekeringsgeschiedenissen .................... 20 4. De dag der kleine dingen ..................... 24 5. Preken over Genesis 1 en 2 .................. 30 6. Spreekt de Heere nog met een hoorbare stem? ............................... 35 7. Een vraag over de heiligen die bij Christus’ dood zijn opgewekt .............. 41 8. Heeft Judas deelgenomen aan het Heilig Avondmaal? ......................... 47 9. De gemeenschap der heiligen .............. 53 10. Ik zal u geen wezen laten ..................... 58 11. Het huiselijk gebed aan tafel ................ 65 12. De dingen die niet zijn, alsof zij waren ........................................ 72 13. Belijdenis en Heilig Avondmaal .......... 78 14. Jefta’s gelofte ........................................... 85 15. Het verbond tussen David en Jónathan ................................ 90 16. Getuigenis van een nieuw leven .......... 97 17. Het laatste oordeel ................................ 104 18. Sálomo’s eerste rechtspraak ................. 111 19. Werkende mij door het goede de dood . 118 20. Gods vermakingen ................................ 125 21. Lots uitleiding uit Sodom .................... 132 22. Het eerste kruiswoord .......................... 139 23. De roeping tot het leraarsambt ........... 145 24. Zijn alle broers van Jozef bekeerde mensen geweest? ................................... 150 25. Het spreken van de Heere door dromen .......................................... 154 26. Is de duivel alomtegenwoordig? .......... 160 27. De keus van Ruth .................................. 165 28. De laatste bede van de Avondzang ..... 170 29. Zo Hij vertoeft, verbeid Hem .............. 177 30. Gedenk aan uw Schepper .................... 183
9 1. Is er herkenning in de hemel? Geachte mevrouw, U hebt zo kort achter elkaar uw ouders door de dood moeten verliezen. Daarom zal iedereen er begrip voor hebben dat ik u voorrang geef in de beantwoording van de vragen. U hebt mij gevraagd, daar u niet zonder hoop bent voor uw ouders dat ze goed aangeland mogen zijn, of degenen die in de hemel zijn elkaar zullen kennen. Het blijkt uit het stellen van uw vraag dat u over dat kennen van elkaar een niet al te vleselijke voorstelling hebt. U hebt ook op de woorden gewezen waar uw vader zijn troost en sterkte in vond en die we vinden in Jeremia 23:6, waar van Christus gesproken wordt als de Heere onze gerechtigheid. En nu hebt u mij gevraagd of degenen die dat in waarheid hebben mogen zeggen hier op aarde en die gewassen door het bloed des Lams zijn ingegaan in het hemelse Jeruzalem, elkaar daar ook zullen kennen en met elkaar zullen spreken. In dit verband hebt u ook nog geschreven over onze overleden leraars die u ook goed gekend hebt en van wie we ook mogen weten dat ze nu juichen voor Gods troon. Boston over de gelukzalige staat van Gods volk Ik weet niet of het boek van Boston over de viervoudige staat des mensen in uw bezit is. In dat boek schrijft Boston uitvoerig over de gelukzalige staat van Gods volk hiernamaals. En dan wil ik nu overschrijven wat hij opmerkt over het gezelschap in dat hemels Koninkrijk. Hij schrijft daarover het volgende: ‘Wat zouden koninklijke macht en autoriteit, tekenen van koninklijke waardigheid, rijkste schatten, en alle andere voordelen van een koninkrijk, baten zonder aangenaam gezelschap? Sommige gekroonde hoofden hebben slechts een droevig leven gehad door het ontbreken ervan. Hun paleizen zijn gevangenissen voor hen geweest en hun eretekens waren voor hen als de ketenen aan een gevangene. Terwijl zij door iedereen gehaat werden, hadden zij niemand op wie zij hun vertrouwen konden stellen, of met wie zij aangename omgang konden hebben. Het belangrijkste deel van de gelukzaligheid van de hemel is echter gelegen in het gezegende gezelschap dat de heiligen daar zullen hebben. Om dit te verhelderen, geef ik u enkele zaken ter overweging.
10 De omgang van de heiligen met elkaar zal geen gering deel uitmaken van de hemelse gelukzaligheid. De gemeenschap der heiligen op aarde wordt zeer op prijs gesteld door allen die door de wereld naar Sion reizen. En metgezellen in de zonde kunnen nooit zo’n waar genoegen en vermaak in elkaar hebben als Gods volk soms heeft als zij samen bidden en over die dingen waar de wereld een vreemdeling van is, met elkaar spreken. Hier zijn er in een gezelschap op z’n best slechts enkele heiligen en sommigen van hen verkeren in zo’n positie dat zij naar het toeschijnt, ‘alleen wonen’, omdat zij niet in aanraking kunnen komen met hen voor wie zij hun hart wat betreft hun geestelijke toestand vrijmoedig zouden kunnen uitstorten. Zij zuchten en zeggen: ‘Ai mij, want ik ben als wanneer de zomervruchten zijn ingezameld ... er is geen druif om te eten ... de goedertierene is vergaan uit het land...’ (Mich. 7:1, 2). Maar ‘in de algemene vergadering van de eerstgeborenen in de hemel’ zal geen van de heiligen die ooit op de aarde waren of op de aarde zullen zijn, gemist worden. Zij zullen allen op één plaats bij elkaar zijn. Allen bezitten één Koninkrijk en allen zullen samen aanzitten aan het avondmaal van de bruiloft des Lams. Hier op aarde zijn de besten van de heiligen niet zonder zondige onvolmaaktheden, die hun gezelschap minder aangenaam maken, maar daar zullen zij volmaakt zijn zonder ‘vlek of rimpel of iets dergelijks’ (Ef. 5:27). En alle natuurlijke, zowel als zondige onvolmaaktheden zijn dan weggedaan; de heiligen ‘zullen blinken als de glans des uitspansels’ (Dan. 12:3). Daar zullen wij Adam en Eva zien in het hemelse paradijs, terwijl zij vrijelijk eten van de Boom des levens. Daar zullen wij Abraham, Izak en Jakob zien en al de heilige patriarchen die niet meer zwerven van land tot land, maar die tot hun eeuwige rust zijn gekomen. Daar zullen wij al de profeten zien die zich verlustigen in de glorie van Hem, van Wiens komst zij geprofeteerd hebben. Daar zullen wij de twaalf apostelen van het Lam zien die op hun twaalf tronen zitten, en al de heilige martelaren in hun lange witte klederen met hun kroon op hun hoofd. Daar zullen wij de godvrezende koningen zien die bevorderd zijn tot het Koninkrijk dat niet bewogen kan worden, en daar zullen wij hen zien ‘die er velen rechtvaardigen’, blinkend ‘gelijk de sterren, altoos en eeuwiglijk.’ Daar zullen wij onze godzalige vrienden, familiebetrekkingen en degenen met wie wij op aarde omgingen, zien, ‘pilaren in de tempel Gods’, die daar nooit meer van ons uit zullen gaan. En het is meer dan waarschijnlijk dat de heiligen elkaar in de hemel zullen kennen, dat zij tenminste hun vrienden, familiebetrekkingen en ook degenen met wie zij op aarde omgingen, kennen en ook degenen die een zeer voorname plaats innamen in de kerk. Die kennis zal echter niettemin gezuiverd zijn van alle aardse gedachten en genegenheden.
11 Dit schijnt begrepen te zijn in die gelukzalige volmaaktheid waartoe de heiligen daar bevorderd zullen zijn. Indien Adam op het eerste gezicht wist wie en wat Eva was toen de Heere haar tot hem bracht (Gen. 2:23, 24), waarom zou iemand dan in twijfel trekken of mannen en vrouwen, ouders en kinderen elkaar in de heerlijkheid zullen kennen? Als de Thessalonicenzen, die onder de bediening van Paulus bekeerd werden, zijn kroon des roems zullen zijn voor onze Heere Jezus Christus (1 Thess. 2:19), waarom mogen wij dan niet tot de conclusie komen dat predikanten de leden van hun gemeente in de hemel zullen kennen en de leden van de gemeente hun predikanten? En als de discipelen op de berg der verheerlijking Mozes en Elía kenden die zij nooit tevoren gezien hadden (Matth. 17:4), dan hebben wij toch grond om te denken dat wij hen en mensen zoals zij, ook zullen kennen, wanneer wij in de hemel komen. De gemeenschap der heiligen zal daar zeer intiem zijn: zij zullen ‘met Abraham en Izak en Jakob aanzitten in het Koninkrijk der hemelen’ (Matth. 8:11). Lazarus werd van de engelen gedragen ‘in den schoot van Abraham’ (Luk. 16:22). En al zal de verscheidenheid van talen ophouden (1 Kor. 13:8), toch twijfel ik er niet aan dat er in de hemel van de taal gebruik zal worden gemaakt en dat de heiligen daar God zowel met hun lichaam als met hun geest zullen verheerlijken, terwijl zij hun lofprijzingen met een hoorbare stem zullen uitspreken. (En welke taal daar gesproken zal worden, dat zullen wij pas begrijpen als wij daar zijn.) Toen Paulus opgetrokken werd tot in de derde hemel, de plaats van de gezegenden, hoorde hij ‘onuitsprekelijke woorden, die het een mens niet geoorloofd is te spreken’ (2 Kor. 12:4). Mozes en Elia spraken toen zij op de berg met Christus waren, met Hem (Matth. 17:3) en zij zeiden Zijn uitgang, dien Hij zou volbrengen te Jeruzalem (Luk. 9:31).’ Dit schrijft Boston dus over het kennen van elkaar in de hemel. Brakel schrijft niet anders in zijn Redelijke Godsdienst. Het duidelijkste voorbeeld hiervoor hebben we in de geschiedenis van de verheerlijking van Christus op de berg. De discipelen hebben Mozes en Elia gekend. Maar wat ik nu heb overgeschreven uit het boek van Boston over de viervoudige staat des mensen, vind ik ook wel erg sprekend, in het bijzonder in betrekking tot de zo geesteloze tijd die we thans beleven. Eeuwig bij de Heere Geachte mevrouw, ik heb door uw vraag die ik moest beantwoorden weer eens bij vernieuwing kennisgenomen van wat Boston hierover schrijft. En ik kan zeggen dat ik niet zonder enige innerlijke aandoening dit gedeelte uit zijn voortreffelijk werk weer eens heb overgelezen en neergeschreven. Er zijn heel wat lieve vrienden en vriendinnen weggevallen in mijn leven. Maar ik leef er altijd nog mee. Ik geloof dat dit ook een
12 bewijs ervan is dat men in de hemel elkaar zal kennen. Het voornaamste gezelschap zal in de hemel het gezelschap van de Heere Zelf zijn, zoals Boston ook schrijft. Ik meen daar nog niet zolang geleden weer eens iets van te hebben gezien uit dat dierbare eeuwigheidslied van Willem d’Orville. Wat hebben die twee volgende regels mij toch veel te zeggen gehad: Als ik Uw ommegang, Heb eeuwigheden lang. Toen mocht ik weer geloven dat ik straks eeuwig bij de Heere zal zijn. En wat zal dat zijn! Daarom zegt diezelfde dichter: Wat zal ik dan wel zijn? Dan zal ik weten wis, Wat ’t eeuwig leven is, Ja, zal er eeuwig zijn. ‘En dit is het eeuwige leven’, zo heeft Christus Zelf gezegd, ‘dat zij U kennen, den enigen waarachtigen God, en Jezus Christus, Dien Gij gezonden hebt.’ Och, ik heb toch weer mogen geloven dat ik geen onbekende God zal ontmoeten. Het zal wat zijn om in Zijn gemeenschap eeuwig te verkeren. Wat kan het verlangen daarnaar dan toch sterk worden. Dat doet vragen met de oude dichter: O Heer’, wanneer komt die dag, Dat ik toch bij U zal wezen, En zien Uw aanschijn geprezen? Zie, dat zal het voornaamste zijn, om eeuwig bij de Heere te mogen wezen. Toen er dan ook eens iemand tegen een dominee zei: ‘Dat zal toch wat zijn, als we straks elkaar zullen mogen weerzien’, gaf die dominee ten antwoord: ‘Ik zal al duizend jaar in de hemel zijn, zonder jou nog gezien te hebben, want mijn ogen zullen nooit meer van die Koning worden afgewend.’ Dat is natuurlijk ook waar. Het voornaamste zal zijn om eeuwig de Heere te mogen zien, eeuwig het verheerlijkte Lam te mogen zien in het midden van de troon. Leest u maar eens na wat Boston hierover schrijft. Ik zou dat ook allemaal wel neer willen schrijven, want mijn hart gaat open als ik dat lees. Maar dan gevoel ik me toch ook gelijk weer zo aan die lieve Boston verbonden, die daar zo over heeft mogen schrijven. Dan is er een overeenstemming met elkaar in hetzelfde leven door diezelfde Geest. En daarom, ik ga steeds meer naar die verloste Kerk verlangen en naar die lieve vrienden die Boven zijn. Er zijn er al wat mij voorgegaan. Ik wil voor de kerk en voor degenen die mij lief en dierbaar zijn nog wel een poosje op aarde blijven, maar voor de rest heb ik het hier op aarde echt wel bekeken. Boven raak ik nooit meer uitgekeken. Hemelse heerlijkheid Het zal ook de gelukzaligheid vergroten dat er
13 zulke verrassende ontdekkingen zullen zijn in de hemel. Er is dan ook wel gezegd dat er niet zullen zijn die men er verwacht had, maar ook dat er zullen zijn die men er niet verwacht had. Al wat op aarde verborgen is gebleven, zal daar geopenbaard worden. Men zal zien hoe de Heere door wonderlijke wegen en leidingen hier op aarde Zijn werk heeft gedaan in het zaligen van de door Hem gekenden en dat men daar zelf wellicht ook nog als een gering middeltje toe is gebruikt. Dat alles zal eeuwig stof geven om God groot te maken en te verheerlijken. Men zal eeuwig zingen van de wegen des Heeren. Samen zingt men eeuwig hetzelfde gezang in dezelfde taal. En hoewel de engelen niet kunnen zeggen dat het Lam hen Gode gekocht heeft door Zijn bloed, want zij hebben niet gezondigd, zij zullen zich toch wel in de gelukzalige staat van de verlosten des Heeren mogen verblijden en daarin stof vinden om God en het Lam te prijzen. Daarom zullen ze ook een schoon gezang zingen. Ik houd daarom ook zo ontzettend veel van die lieve heilige engelen. In welk een heerlijk gezelschap zullen de gezaligden toch eeuwig verkeren. Ik zou over die hemelse heerlijkheid nog wel wat meer willen schrijven, maar ik ga nu maar afbreken, want ik meen uw vraag beantwoord te hebben. Alleen voeg ik er nog de wens voor u aan toe dat de Heere u ook zal willen voor- en toebereiden voor die onuitsprekelijke eeuwige gelukzaligheid. Hartelijk gegroet en Gode bevolen! Ds. F. Mallan De Wachter Sions – 30 januari 1986
RkJQdWJsaXNoZXIy OTA4OQ==