10 De omgang van de heiligen met elkaar zal geen gering deel uitmaken van de hemelse gelukzaligheid. De gemeenschap der heiligen op aarde wordt zeer op prijs gesteld door allen die door de wereld naar Sion reizen. En metgezellen in de zonde kunnen nooit zo’n waar genoegen en vermaak in elkaar hebben als Gods volk soms heeft als zij samen bidden en over die dingen waar de wereld een vreemdeling van is, met elkaar spreken. Hier zijn er in een gezelschap op z’n best slechts enkele heiligen en sommigen van hen verkeren in zo’n positie dat zij naar het toeschijnt, ‘alleen wonen’, omdat zij niet in aanraking kunnen komen met hen voor wie zij hun hart wat betreft hun geestelijke toestand vrijmoedig zouden kunnen uitstorten. Zij zuchten en zeggen: ‘Ai mij, want ik ben als wanneer de zomervruchten zijn ingezameld ... er is geen druif om te eten ... de goedertierene is vergaan uit het land...’ (Mich. 7:1, 2). Maar ‘in de algemene vergadering van de eerstgeborenen in de hemel’ zal geen van de heiligen die ooit op de aarde waren of op de aarde zullen zijn, gemist worden. Zij zullen allen op één plaats bij elkaar zijn. Allen bezitten één Koninkrijk en allen zullen samen aanzitten aan het avondmaal van de bruiloft des Lams. Hier op aarde zijn de besten van de heiligen niet zonder zondige onvolmaaktheden, die hun gezelschap minder aangenaam maken, maar daar zullen zij volmaakt zijn zonder ‘vlek of rimpel of iets dergelijks’ (Ef. 5:27). En alle natuurlijke, zowel als zondige onvolmaaktheden zijn dan weggedaan; de heiligen ‘zullen blinken als de glans des uitspansels’ (Dan. 12:3). Daar zullen wij Adam en Eva zien in het hemelse paradijs, terwijl zij vrijelijk eten van de Boom des levens. Daar zullen wij Abraham, Izak en Jakob zien en al de heilige patriarchen die niet meer zwerven van land tot land, maar die tot hun eeuwige rust zijn gekomen. Daar zullen wij al de profeten zien die zich verlustigen in de glorie van Hem, van Wiens komst zij geprofeteerd hebben. Daar zullen wij de twaalf apostelen van het Lam zien die op hun twaalf tronen zitten, en al de heilige martelaren in hun lange witte klederen met hun kroon op hun hoofd. Daar zullen wij de godvrezende koningen zien die bevorderd zijn tot het Koninkrijk dat niet bewogen kan worden, en daar zullen wij hen zien ‘die er velen rechtvaardigen’, blinkend ‘gelijk de sterren, altoos en eeuwiglijk.’ Daar zullen wij onze godzalige vrienden, familiebetrekkingen en degenen met wie wij op aarde omgingen, zien, ‘pilaren in de tempel Gods’, die daar nooit meer van ons uit zullen gaan. En het is meer dan waarschijnlijk dat de heiligen elkaar in de hemel zullen kennen, dat zij tenminste hun vrienden, familiebetrekkingen en ook degenen met wie zij op aarde omgingen, kennen en ook degenen die een zeer voorname plaats innamen in de kerk. Die kennis zal echter niettemin gezuiverd zijn van alle aardse gedachten en genegenheden.
RkJQdWJsaXNoZXIy OTA4OQ==