Turbo Tim

Tamar haalt haar schouders op. ‘Je gaat vallen.’ ‘Ik word kampioen. Van de wereld.’ Tamar lacht hard. ‘Daar ben je veel te klein voor.’ Tim kijkt weg. Zijn ogen duiken de diepte in. Het is een beetje donker onderaan de trap. Tellen! Dat helpt. Heel hard tellen. ‘Tien – negen – acht...!’ ‘Vaarwel,’ zegt Tamar. ‘Zeven – zes – vijf...!’ ‘Jij bent zo onhandig, je breekt vast je been.’ ‘Vier – drie...!’ ‘Of je neus... of je oorlel.’ ‘Stil nou!’ ‘Mag ik jouw kamer als jij in het ziekenhuis ligt? Die is groter.’ ‘Twee – één – START!’ Daar gaan de voeten van Tim. Flipper een, flipper twee. De treden voelen glad. Maar Tim mag niet uitglijden. Hij grijpt de trapleuning vast. Flip. Flap. Snel. Sneller. Een paar treden nog. ‘Niet vergeten uit te glijden!’ roept Tamar. Tim wil ‘houd op!’ roepen, maar zover komt hij niet. Roepen naar je irritante zus en ondertussen flipflappen op een trap, is niet zo’n goed idee. Flip. Flap. BOEM! Even krijgt Tim geen adem. Zijn billen branden op de houten vloer in de gang. 6

RkJQdWJsaXNoZXIy OTA4OQ==