Boven het trapgat hangt Tamars hoofd. ‘Ben je nog heel?’ ‘Ja!’ schreeuwt Tim. ‘Jammer,’ zegt Tamar. ‘Maar mag ik wel jouw kamer?’ Tim zou zijn flippers wel naar Tamar willen gooien, maar daar heeft hij geen tijd voor. Snel hijst hij zich overeind. Hij kan nog steeds kampioen worden. Maar dan moet hij nog een stuk verder. Zo hard hij kan, flipflapt Tim de woonkamer in. ‘Viel er iemand van de trap?’ vraagt papa. Dan zet hij met een klap de wasmand neer. ‘Liep jij met flippers op de trap?’ Tim rent achter papa langs om de keukentafel. Flip. Flap. Flip. Flap. ‘Weet je wel hoe gevaarlijk dat is?’ vraagt papa. ‘Ssst!’ Mama staat voor het raam. Ze heeft haar telefoon tegen haar oor. ‘Ja, dag, hallo, met mij.’ Tim is bijna bij de piano. De kruk steekt half uit. Dat komt goed uit. Nu moet hij springen. En dat kan hij toevallig heel goed. Mama draait haar rug naar de kamer. Ze praat in de telefoon. ‘Zou jij vanmiddag bij ons kunnen oppassen?’ ‘Tim!’ roept papa. ‘Wat ga je doen?’ Maar Tim zweeft al. Over de pianokruk heen. Hij wel. 7
RkJQdWJsaXNoZXIy OTA4OQ==