Schaduwprins

Henk Koesveld SCHADUW PRINS DEN HERTOG - HOUTEN

© 2024 Den Hertog B.V., Houten ISBN 978 90 331 3304 6 Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij digitaal, elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen, of op enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.

Inhoud 1. Bastille – 7 2. In de straten van Parijs – 17 3. Raadsels rond Regnald – 28 4. Naar Les Invalides – 37 5. De valbijl – 45 6. Bezoek in de kerker – 55 7. Aan boord van L’Orient – 63 8. De slag bij de piramiden – 77 9. Een enorme explosie – 89 10. Boodschap voor Napoleon – 101 11. De brigantijn – 112 12. Schaduwprins – 122 13. Op jacht naar de sleutel – 137 14. De kerkzolder – 151 15. Vastgebonden – 163 16. Het huis in Versailles – 176 17. Achter de rode deur – 188 18. Rond de Notre-Dame – 200 19. Louis en madame Alexandra – 216 20. Het dorp Saint-Witz – 227 21. Een wonder in Les Invalides – 238 Voor wie meer wil weten – 251

7 Hoofdstuk 1 Bastille Parijs, winter 1798 ‘Ga naar de Hallen, want daar komen veel mensen en...’ ‘Dat weet ik, daar ben ik elke dag,’ antwoordt Luc ongeduldig. Vader Jean blaast het vuilwitte stof van zijn kunstwerk en krabt dan nog een stukje steen weg. Hij heeft alweer een kasteeltje gehakt uit een brok kalksteen. En niet zomaar een kasteeltje. Het origineel stond vroeger honderd meter verder in de straat: de machtige Bastille, het grote kasteel dat met de revolutie werd bestormd. ‘Zo, je hebt er nu vier. Ga die maar verkopen. Voor elke Bastille moet je twee francs vragen.’ Luc geeft geen antwoord, want zijn vader zegt elke dag precies hetzelfde. Het is ook erg als je niet kunt lopen en je de hele dag op dezelfde plek zit. De werkplaats is tegelijk de voorkamer van hun scheefgezakte houten huis, dicht bij de poort van Saint-Antoine. Het is een kleine woning, maar veel ruimte hebben ze samen niet nodig. Vader wrijft vermoeid over zijn bijna kale hoofd. Het witte kalkstof valt niet op in die grijze plukjes haar. Een scheut medelijden schiet door Luc en zacht zegt hij: ‘Deze is heel goed gelukt, pa. Zonde om te verkopen. We moeten er toch zelf ook een hebben?’ Vader glimlacht en legt zijn grote handen vol eelt naast elkaar op de werktafel. ‘Gelukkig zijn mijn handen niet beschadigd, anders zouden we het niet overleven. Ik hoop er nog veel meer te maken.’ Hij trekt een stukje gescheurde nagel van zijn duim.

8 ‘Alweer negen jaar,’ mijmert hij. ‘Negen jaar geleden was de revolutie, een geweldige tijd. Een nieuw begin! Het gewone volk zou macht krijgen en meeregeren. We moesten de Bastille, die gehate gevangenis, afbreken. Zo erg dat...’ ‘Ik ga,’ zegt Luc haastig. Hij heeft geen zin om hetzelfde verhaal voor de honderdste keer aan te horen. En zeker niet aan te horen wat vader zo erg vindt. Dat weet hij maar al te goed, want negen jaar geleden zag hij zijn moeder voor het laatst. Hij legt de vier stenen kunstwerken in een kleine kar en gooit er een doek over. Hij trekt het karretje voorzichtig over de ongelijke keien naar de poort. Onderweg houdt hij zijn ogen goed open, want het krioelt van de gauwdieven in Parijs. Op straat is het druk, een stroom van rijtuigen met klepperende paarden haalt hem in en rijdt vanuit de buitenwijk door de poort de stad binnen. Twee grote kiepkarren vol graan passeren hem. De karren worden bewaakt door potige kerels, gewapend met knuppels. De graanprijs is hoog en brood erg duur. Rechts naast de poort is een kale vlakte. Ooit stond daar dat machtige bouwwerk: de Bastille, het stadskasteel. Eerst gaat hij hier proberen zijn spullen te verkopen. Op deze plaats komen vaak mensen uit het buitenland om de plek te zien waar de Franse Revolutie begon. Dan kijken ze altijd met een wonderlijke mengeling van eerbied en teleurstelling naar het kale terrein. Teleurstelling, want er is niets meer over van het enorme gebouw. Luc parkeert zijn karretje naast de poort en kijkt naar de mensen die zich voorbij haasten. De echte Parijzenaren moet hij niet hebben. Daar, die lange kerel met zo’n rare kniebroek. Het is nog een donkergele ook, dat staat best vies. Zijn lange, blauwe overjas ziet er als nieuw uit. Luc steekt beide handen omhoog, maakt een buiginkje en trekt als een goochelaar de doek van zijn kar. Het werkt, de man staat nieuwsgierig stil. Nu niet opdringerig doen, maar wel vriendelijk kijken. En hopen dat de man Frans spreekt. ‘Mijn vriend, wat verkoop je daar?’ Ja dus, hij spreekt Frans. Goed

9 Frans zelfs. ‘Monsieur! Ik verkoop wat hier vroeger stond. Kijk, dit is de Bastille in het klein.’ Luc pakt het rechthoekige stuk steen dat door zijn vader is bewerkt. ‘Zo zag de Bastille eruit,’ vertelt hij. ‘Gemaakt door mijn vader.’ De man strijkt met zijn wijsvinger over de hoofdtoren van de Bastille. Zijn ogen schieten even langs Luc, alsof hij liever ergens anders zou zijn. Hij heeft geen zin om iets te kopen, beseft Luc. Blijven praten en aandringen! ‘Monsieur, negen jaar geleden viel het volk van Parijs de echte Bastille aan. Die stond hier achter mij. Het was de gevangenis waarin de vijanden van de koning zaten. Daarom werd de Bastille aangevallen. Het volk greep de macht en de nieuwe regering liet de Bastille afbreken. Steen voor steen. Mijn vader was een van die slopers. Helaas, een stuk muur stortte in en verbrijzelde zijn rechteronderbeen en de linkervoet.’ Luc zwijgt even. Het is een verkooppraatje, maar tegelijk is het echt waar. ‘Een chirurgijn moest het rechterbeen amputeren, en het andere been is ook niet veel meer waard. Mijn vader liet de moed niet zakken. In het begin kwamen er vrienden op bezoek. Zij hadden ook meegewerkt aan de sloop van de Bastille. Weet u wat mijn vader deed?’ De ogen van de man dwalen niet meer weg. Vol belangstelling luistert hij. ‘Mijn vader vroeg aan al zijn vrienden of ze hem wat stenen van de Bastille wilden brengen. Dat deden ze en van elke steen hakt mijn vader een kleine Bastille uit. U ziet het, ongeveer zo groot als een flinke schoen. Daar is veel vraag naar en ik verkoop ze.’ Het lukt, hij voelt het. Hij weet het zeker. ‘Ik dacht dat er een nieuwe brug gebouwd is van de stenen van de Bastille? Een brug over de Seine?’ ‘Dat ook,’ knikt Luc. ‘Maar ik denk dat ze wel een paar stenen tekortkwamen. Die heeft mijn vader.’ De man schiet in de lach en vraagt wat zo’n miniatuur-Bastille kost.

10 ‘Trois francs, monsieur.’ De man grabbelt in zijn jaszak en haalt een goedgevulde beurs tevoorschijn. ‘Hier, jongeman. Drie francs. Ik kom uit Londen. Jaren geleden ben ik ook in Parijs geweest, toen had men hier een andere munt. Het pond en de sou! De revolutie zorgde voor deze nieuwe munt, de franc.’ De man is duidelijk trots op zijn kennis. ‘Er is veel veranderd,’ mompelt Luc en hij stopt de drie munten diep in zijn broekzak. Onbereikbaar voor zakkenrollers. Juist op dat moment ziet hij een haveloze jongen achter de Engelsman opduiken. Die botst met opzet tegen zijn slachtoffer aan. Watervlug schiet de hand van de zakkenroller naar de jaszak van de Engelsman. De bruinleren beurs wipt omhoog, maar Luc reageert meteen. Hij trapt de zakkenroller in zijn buik en de man klapt dubbel. De beurs valt op de keien en meteen zet Luc zijn voet erop. Scheldend, kromgebogen en met de handen tegen de buik, gaat de zakkenroller ervandoor. De hoed van de Engelsman is van zijn hoofd gevallen. Een beetje beduusd kijkt hij van Luc naar de vluchtende dief. Luc raapt de beurs op. ‘Monsieur, uw geld.’ ‘Merci, merci, jij was snel. Ik geef je twee francs beloning.’ Die pakt Luc graag aan, maar die kalme Engelsman maakt hem wel nieuwsgierig. ‘U bent niet zo erg geschrokken?’ De Engelsman grinnikt en maakt een kleine buiging. ‘Ik reis veel en maak van alles mee,’ zegt hij vaag. ‘Maar jou kan ik vertrouwen, dat heb ik gemerkt. Mijn naam is Winston. Zeg, wil jij mijn gids zijn in jouw stad? Tegen een mooie vergoeding?’ ‘Graag monsieur, natuurlijk,’ antwoordt Luc verrast. ‘Maar eerst wil ik deze kunstwerken verkopen. Ik loop met u naar de Hallen, daar is altijd markt en ben ik ze zo kwijt.’ Onderweg vertelt monsieur Winston dat hij zakenman is. Hij voert tabak in en verkoopt die met winst. ‘Ik zie graag iets van de wereld. Ik ben in Amerika geweest, in Holland en in Italië. Alle ogen zijn gericht op Frankrijk en Parijs. Die van mij ook! Had je gemerkt dat

11 ik uit Engeland kom?’ ‘Ja,’ grinnikt Luc. ‘Ik zag het aan uw kniebroek. Als u een paar jaar geleden zo’n deftige broek had gedragen, zouden ze u onthoofd hebben. Het was de kleding van de adel en de hovelingen van de koning.’ Een beetje sip kijkt monsieur Winston naar zijn mooie gele kniebroek. ‘Bedankt,’ zegt hij. ‘Dat wist ik niet. Maar daar zijn de Hallen, toch? Ik heb geen groente of vis nodig. In dat café op de hoek ga ik even koffiedrinken. Roep me als je klaar bent!’ Luc zet zijn karretje op de plaats waar hij vaak staat, bij de uitgang van de overdekte Hallen. Een ezelkar boldert langs hem, getrokken door een magere boerin. De ezel zal wel dood zijn door gebrek aan voer. Op de kar staan een paar manden met wortels en appels. Een bakkersknecht draagt een mand op zijn rug en Luc ruikt de heerlijke geur van vers brood. ‘Wat kost deze Bastille?’ ‘Eh...’ Luc neemt de oude man voor hem even op. Diens jas is misschien wel net zo oud als de man zelf. Zijn hoed is slap en versleten en de rood-wit-blauwe kokarde daarop is verbleekt. Dit symbool van de revolutie hangt er maar zielig bij. ‘Twee francs, burger!’ ‘Ik was erbij,’ zegt de man trots. Hij wijst naar de uitgehakte Bastille. ‘Ik wil hem hebben voor één franc.’ ‘Eén franc en vijftig centimes,’ antwoordt Luc. De man grabbelt in zijn broekzak en geeft de muntjes. Op een na weet Luc de Bastilles te verkopen. Maar de tijd is op, snel het karretje thuisbrengen en teruggaan naar het koffiehuis. Hij vouwt het kleed op en legt het in de kar. ‘Hier, vangen!’ Luc kijkt op, maar hij wordt niet geroepen. Aan de overkant van de straat staat een meisje met een mand. Een paar straatjongens smijten paardenvijgen naar haar en ze kunnen goed mikken. De groene muts van het meisje vliegt van haar hoofd en de linten zwieren door de lucht. Een volgende paardenkeutel petst

12 tegen haar schouder. Ze duikt in elkaar en zoekt angstig een uitweg die er niet is. Zoals veel Parijzenaren heeft ook Luc een stok bij zich. Zeker als de avond valt, kan dat je redding zijn. Hij grist de stok uit zijn kar en rent op de schoffies af. ‘Wegwezen! Nu!’ schreeuwt hij met overslaande stem. Het schiet even door hem heen dat hij het wel kan vergeten als ze alle vier blijven staan. Zelfs met een stok in zijn hand. Maar gelukkig wordt er één bang. Dat joch keert zich om en rent weg. Zijn makkers slaan ook op de vlucht. ‘Gaat het?’ vraagt Luc aan het meisje. Met een vies gezicht probeert ze een bruine veeg van haar groene mantel te vegen. ‘Ja, bedankt voor je hulp.’ Ze lacht en Luc wordt er een beetje verlegen van. Ze heeft grote, donkere ogen en blonde krullen. Ze plooit het kapje er weer netje overheen en geeft hem een knipoog. ‘Dapper van je om zo in je eentje op hen af te gaan.’ ‘Eh... valt wel mee. Waarom pestten ze jou?’ Er trekt een schaduw over haar gezicht. ‘Ze mogen mijn vader niet, denk ik.’ Ze bijt op haar onderlip en hij durft niet verder te vragen. ‘Waar moet je heen? Dan loop ik een stukje mee.’ ‘Ik woon naast de poort van Saint-Cloud, maar het gaat wel. Meestal zijn ze alleen hier een beetje vervelend. Waar moet jij heen?’ Luc kijkt een beetje sip en antwoordt: ‘Precies de andere kant op, naar de poort van Saint-Antoine. Ik ben Luc en hoe heet jij?’ ‘Claire!’ Ze glimlacht naar hem en zakt even door haar knieën alsof ze een buiginkje maakt. ‘Bedankt, Luc!’ Met de mand aan haar arm wandelt ze weg. Jammer dat hij niet met haar mee kan lopen. Monsieur Winston gaat nu voor. Hij staart Claire na. Aan die mooie kleren en haar hele houding kun je zien dat ze ouders met geld heeft. Wie weet is ze van adel, maar dat zal wel niet. De meeste edellieden zijn na de revolutie onthoofd met de valbijl. Of gevlucht. Dat meisje komt hier vast wel vaker, dus misschien ziet hij haar nog eens terug. Claire, een naam als een fonkelende ster in de nacht. ‘Alweer redder in nood geweest?’ Luc schrikt op uit zijn gedroom.

13 Winston knipoogt naar hem en lacht. ‘Ik zag het vanuit het koffiehuis. Je kunt wel bij de gendarmes! Eerst een zakkenroller wegjagen en daarna vier straatboefjes. Met jou kan ik veilig de stad in.’ ‘Zal ik eerst dit karretje wegbrengen?’ De Engelsman trekt zijn wenkbrauwen op. ‘Welnee, we gaan toch geen toren beklimmen? Trek het maar gewoon achter je aan. Ik wil de plaats zien waar de guillotine stond.’ ‘Dat plein heet nu Place de la Concorde, maar de valbijl staat daar niet meer.’ ‘Wijs me de weg!’ Even later staan ze op het grote plein waar ooit het beeld van een Franse koning stond. ‘Dus hier is koning Lodewijk de Zestiende onthoofd? Was je erbij?’ ‘Nee, toen niet. Maar ik heb wel de onthoofding van de koningin gezien.’ ‘Aha, jij zag het hoofd van Marie-Antoinette rollen...’ zegt Winston bedachtzaam. ‘Hoe was dat?’ ‘Afschuwelijk, ze werd uitgescholden door het publiek en daarna rolde haar hoofd in de mand. Hier stond de guillotine en er zijn zoveel mensen onthoofd dat het heel erg naar bloed stonk. Lange tijd durfden paarden dit plein niet over te steken. Bang voor de geur van bloed.’ ‘Kijk, dat soort verhalen moet ik hebben!’ roept Winston enthousiast. ‘Vanavond in mijn logement schrijf ik het op. In Londen zijn mensen heel nieuwsgierig naar het leven in Parijs. Ik heb een drukkerij en laat blaadjes met nieuws drukken. Die worden in de koffiehuizen gelezen, snap je?’ ‘U handelt toch in tabak?’ ‘Wat? Tabak? O, natuurlijk, dat ook.’ Winston kucht even en wrijft langs zijn neus. Luc krijgt een onbehaaglijk gevoel. Het lijkt wel alsof de Engelsman zelf niet meer wist dat hij in tabak handelt. ‘Ik haal mijn tabak uit Amerika,’ kletst Winston vrolijk. ‘De bladeren moet je drogen en heel fijn snijden. De geur...’

14 Luc luistert niet meer. Aan de overkant van het plein staan enkele militairen. Al pratend steken ze het grote plein over. ‘Wilt u echt nieuws voor uw krantje? Kijk daar dan eens!’ Winston ziet de soldaten dichterbij komen. Hij fronst zijn wenkbrauwen en vraagt: ‘Wat bedoel je?’ ‘Kijk eens naar die magere man, met dat slordige, lange haar. Hij is de generaal die de Italianen heeft verslagen.’ ‘Is dat Napoleon Bonaparte?’ fluistert Winston. ‘Is dat hem? Wat draag hij een sjofel uniform.’ ‘Maar daarin versloeg hij wel de vijand,’ verdedigt Luc de beroemde generaal. ‘Ik heb hem een keer geholpen!’ ‘Echt waar?’ Winston buigt zich gretig naar Luc. ‘Kent hij je nog, denk je?’ Het kan nooit kwaad om deze rijke Engelsman een plezier te doen. ‘Vast wel,’ doet Luc stoer. ‘Napoleon was toen nog niet zo bekend. Hij ging een koffiehuis binnen en dronk een paar kopjes koffie, maar hij had geen geld bij zich. Daarom moest hij zijn hoed als onderpand achterlaten. Die hoed kreeg hij terug als hij het geld bracht. Hij zag mij lopen en vroeg of ik het geld wilde bezorgen en zijn hoed weer terugbrengen. Dat heb ik gedaan!’ ‘Mooi, mooi,’ prevelt Winston. ‘Hij komt hierheen, zie je dat? Zie je dat?’ Napoleon staat nu voor hen en kijkt Luc doordringend aan. ‘Ik vergeet nooit een gezicht, waar ken ik jou van?’ ‘Van... van uw hoed, generaal.’ ‘Mijn hóéd?’ ‘Ja, u dronk koffie en had geen geld en...’ Napoleon grinnikt en steekt zijn hand op. ‘Stop, ik weet het weer. Je naam is Luc, toch? Je verkoopt Bastilles, maak je die zelf?’ ‘Nee, generaal, mijn vader. Hij sloopte met zijn vrienden de Bastille en kreeg een ongeluk. Hij kan niet meer lopen, maar wel met zijn handen werken.’ Napoleon pakt een handvol munten. ‘Geef mij een Bastille, jij krijgt

15 je geld.’ ‘Daar kunt u wel tien Bastilles voor kopen, generaal.’ ‘Eén is genoeg. Groet je vader!’ Napoleon en zijn mannen lopen weer door en Winston jubelt zacht: ‘Wat geweldig, hier kan ik over schrijven in mijn krant. We lopen achter hem aan, kom!’ ‘Waarom?’ Winston knippert met zijn ogen en zegt: ‘Het is een bijzondere man, daarom. Ik betaal je, vertel onderweg maar over je stad. Kom, lopen.’ Maar dan steekt een van de officieren zijn hand op en er stopt een rijtuig. De vier mannen stappen in en de karos ratelt weg. ‘Verdraaid,’ roept Winston geërgerd. ‘En nergens een ander huurrijtuig te bekennen!’ ‘Dat is dan een kort stukje voor uw krant,’ grijnst Luc. ‘Zal ik u bij het Louvre brengen? Of de tuinen van de Tuilerieën?’ Dit was een goede dag, vindt Luc. Winston is een aparte kerel, maar wel gul. Samen met het geld van de Bastilles heeft hij nu twintig francs verdiend. Twintig! Zijn vader zal ook wel blij zijn. Morgen zal hij eerst een paar Bastilles verkopen en daarna weer op pad gaan met Winston. De man is heel nieuwsgierig en wil precies weten wat er tijdens de revolutie gebeurde. Maar dat niet alleen. Wat een vragen stelt die man! ‘Ken je de mannen van de nieuwe regering? De mannen van het Directoire?’ Natuurlijk niet, had hij geantwoord. Daarna kwam er een heel vreemd verzoek. ‘Verzamel zoveel mogelijk nieuws over Napoleon. In Engeland zijn we heel nieuwsgierig naar hem. Mijn krant moet vol!’ Hij had natuurlijk braaf geknikt, want Winston opende toen juist zijn dikke beurs om hem te betalen. Maar nieuwtjes over Napoleon? Hoe moet hij die vinden? Fluitend loopt hij de voorstad Saint-Antoine binnen. Een stukje rechtdoor en dan linksaf. Hier wonen de arme mensen van de stad,

16 maar wel mensen met een beroep. Pruikenmakers, meubelmakers, waterverkopers en één steenhakker. Of zou het huidige beroep van zijn vader niet zo heten? Zijn vader was een van de achthonderd bouwvakkers die de Bastille moesten slopen. Achthonderd! En een van hen raakte er een been kwijt. De chirurgijn had daarvoor de bottenzaag gehanteerd. Nog een geluk dat de chirurgijn naast hen woont. Het is geen gezellige kerel, maar hij verstaat zijn vak. Op de hoek van de straat staat Luc stil. Wat een drukte voor hun werkplaats. De schrik slaat hem om het hart en hij rent het laatste stukje. Het karretje boldert luidruchtig mee over de keien. In vaders schemerige werkplaats is het vol mensen. Dan roept de chirurgijn dat de buren weg moeten. Op de vloer ziet Luc zijn vader liggen. De chirurgijn knielt naast hem. Hij legt een doek op het voorhoofd en mompelt iets. ‘Wat is er gebeurd?’ Hij hoort zelf hoe schril en bang zijn stem klinkt.

RkJQdWJsaXNoZXIy OTA4OQ==