Schaduwprins

11 ik uit Engeland kom?’ ‘Ja,’ grinnikt Luc. ‘Ik zag het aan uw kniebroek. Als u een paar jaar geleden zo’n deftige broek had gedragen, zouden ze u onthoofd hebben. Het was de kleding van de adel en de hovelingen van de koning.’ Een beetje sip kijkt monsieur Winston naar zijn mooie gele kniebroek. ‘Bedankt,’ zegt hij. ‘Dat wist ik niet. Maar daar zijn de Hallen, toch? Ik heb geen groente of vis nodig. In dat café op de hoek ga ik even koffiedrinken. Roep me als je klaar bent!’ Luc zet zijn karretje op de plaats waar hij vaak staat, bij de uitgang van de overdekte Hallen. Een ezelkar boldert langs hem, getrokken door een magere boerin. De ezel zal wel dood zijn door gebrek aan voer. Op de kar staan een paar manden met wortels en appels. Een bakkersknecht draagt een mand op zijn rug en Luc ruikt de heerlijke geur van vers brood. ‘Wat kost deze Bastille?’ ‘Eh...’ Luc neemt de oude man voor hem even op. Diens jas is misschien wel net zo oud als de man zelf. Zijn hoed is slap en versleten en de rood-wit-blauwe kokarde daarop is verbleekt. Dit symbool van de revolutie hangt er maar zielig bij. ‘Twee francs, burger!’ ‘Ik was erbij,’ zegt de man trots. Hij wijst naar de uitgehakte Bastille. ‘Ik wil hem hebben voor één franc.’ ‘Eén franc en vijftig centimes,’ antwoordt Luc. De man grabbelt in zijn broekzak en geeft de muntjes. Op een na weet Luc de Bastilles te verkopen. Maar de tijd is op, snel het karretje thuisbrengen en teruggaan naar het koffiehuis. Hij vouwt het kleed op en legt het in de kar. ‘Hier, vangen!’ Luc kijkt op, maar hij wordt niet geroepen. Aan de overkant van de straat staat een meisje met een mand. Een paar straatjongens smijten paardenvijgen naar haar en ze kunnen goed mikken. De groene muts van het meisje vliegt van haar hoofd en de linten zwieren door de lucht. Een volgende paardenkeutel petst

RkJQdWJsaXNoZXIy OTA4OQ==