16 ‘Wat?’ Rachel laat haar vork even boven haar bord zweven. ‘Die mensen bij ons uit de kerk?’ Haar vader knikt. ‘Ze sliepen deze week een nacht bij hun kinderen in Zeeland. Toen ze de volgende dag terugkwamen, stonden de kastdeuren open. Computer, tablets en wat contant geld gestolen. Ook het juwelenkistje van mevrouw Van Rijn is meegenomen.’ ‘Het waren vast weer van die smerige buitenlanders,’ mompelt Jesse. Sander ziet dat zijn schoonvader boos naar Jesse kijkt. ‘Denk erom. Hier hebben we het al vaker over gehad.’ Jesse legt zijn bestek neer. ‘Het is gewoon waar. Sinds ze die lui hier in de wijk hebben gedumpt, wordt er overal ingebroken. En wat dacht u van al die kentekenplaten die ’s nachts van auto’s worden geschroefd? Dat gebeurt nergens in Apeldoorn, alleen in onze wijk.’ Sander luistert met stijgende verbazing naar Jesse. Hij heeft wel begrepen dat Jesse het niet zo op de vluchtelingenopvang heeft, maar hij heeft hem niet eerder zo horen praten. ‘Die kentekenplaten worden vast niet door asielzoekers gestolen,’ merkt hij op. ‘Deze wijk ligt vlak bij de snelweg. Criminelen stelen die kentekenplaten, vluchten weg en gebruiken vervolgens de kentekenplaten op gestolen auto’s om een ramkraak te plegen. Zodoende heeft de politie geen idee wie er achter zo’n kraak zit.’ Jesse schudt boos zijn hoofd. ‘Dan weet jij niet wat er allemaal is gebeurd in deze wijk. Er worden mensen lastiggevallen in het park. Door wie denk je?’ In de korte stilte die valt, reageert niemand. ‘Juist,’ gaat Jesse verder. ‘Door die buitenlanders. Ze pakken
RkJQdWJsaXNoZXIy OTA4OQ==