11 Bij de rotonde remmen ze af. Hier moeten ze ieder een kant uit. ‘Maar wat moet ik er nou mee?’ vraagt Noa. ‘Wat bedoel je?’ vraagt Anne. Noa maakt een hulpeloos gebaar. ‘Met Van Oosten. De volgende keer meld ik me ziek.’ Paulien schudt haar hoofd. ‘Dat helpt niets. De zomervakantie is net voorbij, dus we zitten een heel jaar aan hem vast.’ ‘Kun je me niet iets leukers vertellen?’ Noa trekt een grimas. ‘Het is niet anders.’ Paulien leunt met haar armen op haar stuur. ‘Wanneer moet je het af hebben?’ ‘Maandag.’ Noa trekt een somber gezicht. ‘Ik kan het hele weekend schrijven. Gezellig, hoor!’ ‘Zeg, zullen wij je helpen met het strafwerk?’ stelt Paulien opeens voor. Noa kijkt verbaasd naar Paulien. ‘Helpen? Hoe bedoel je?’ ‘Nou...’ Paulien wrijft nadenkend met haar hand langs haar kin. ‘Als Anne en ik nou eens ieder een keer de les van vandaag overschrijven? Dan hoef jij er nog maar drie.’ Ondanks dat Noa van het strafwerk baalt, moet ze nu toch lachen. ‘Dat heeft Van Oosten zo door. We hebben een heel verschillend handschrift.’ ‘Ik kan jouw handschrift toch nadoen?’ Paulien schrijft met haar vinger letters in de lucht. ‘Dat moet niet moeilijk zijn.’ Anne kijkt peinzend van Paulien naar Noa. ‘Ik denk dat Noa gelijk heeft. Het is niet slim als we met z’n drieën het strafwerk maken. De kans is dan groter dat Van Oosten het doorkrijgt.’ ‘Mijn handschrift lijkt het meest op dat van jou, Noa,’ zegt Paulien. ‘Laten we onze schriften er even bij pakken.’ Anne trekt haar tas onder de snelbinders vandaan en rommelt in haar tas. ‘Hier heb ik een schrift.’
RkJQdWJsaXNoZXIy OTA4OQ==