9789033131479

13 – 1 – De Heere mijn Herder Preek gehouden op 13 januari 1657 De Heere is mijn Herder, mij zal niets ontbreken. Psalm 23:1 In deze woorden worden ons twee dingen voorgehouden. Ten eerste. Een liefelijke betrekking tussen een oprecht gelovige en Zijn God: ‘De Heere is mijn Herder.’ Ten tweede. De vertroostende toepassing die het geloof bij deze betrekking maakt. Als het zo is: ‘Mij zal niets ontbreken.’ Let van hieruit in het algemeen op het volgende. In welke betrekking een gelovige ook maar tot God staat: hij mag zich dan verzekeren van al het goede dat die betrekking in zich heeft. Is Hij uwVader en bent u Zijn kind? Wees er dan van verzekerd dat Hij voor u zal zorgen, medelijden met u zal hebben en u zal sparen. Is Hij uw Meester, en bent u Zijn dienaar? Wees ervan verzekerd dat Hij u voor al uw werk en moeite van de liefde die u aan Zijn Naam hebt betoond, zal belonen. Is Hij uw Man, en bent u aan Hem getrouwd? Wees ervan verzekerd dat Hij u bemint en behagen in u schept. Is Hij uw Herder, en bent u een van Zijn schapen? Wees ervan verzekerd dat het u aan niets zal ontbreken. ‘De Heere is mijn Herder, mij zal niets ontbreken.’ Door één stelling aan deze twee toe te voegen, zal er een volledige sluitrede worden gevormd. En dus: zij van wie de Heere de Herder is, zullen geen gebrek hebben: De Heere is mijn Herder, daarom zal het mij aan niets ontbreken. Ik zal de hoofdterm bij wijze van leerstelling bewijzen in de preek die nu volgt, en in de toepassing erop wijzen hoe de toe-eigening moet plaatsvinden, en hoe de gevolgtrekking tot vertroosting van de gelovigen gemaakt moet worden.

RkJQdWJsaXNoZXIy OTA4OQ==