9789033131592

13 hoofdstuk 1 Nu ben ik dan een week zuster, en ik heb er nog geen seconde spijt van gehad. —Claartje van Aals Amsterdam, november 1940 ‘Ruth Cohen, ik wil dat je nu je mond houdt. Ik ben nog altijd je vader.’ Ze was de achttien gepasseerd, maar toen haar vader haar aankeek, kreeg Ruth het gevoel dat ze nog de onbezonnen puber van veertien jaar was. Dit ging nergens over! Alles vanbinnen kwam in opstand, maar ze zag kans om zich te beheersen. Laat hem! Ze wierp even een blik op haar moeder, die met een strak gezicht aan het dressoir stond. Ruth draaide zich om en liep de kamer uit. Het allerergste heb ik nog niet eens verteld! Ze weerstond de neiging om te stampen op de trap. De deur van haar kamer stond open en ze ging zitten in de brede vensterbank. De kou was hier snijdend. Het stookseizoen was begonnen, maar zonder werk moest je op iedere uitgave letten. Ruth wreef over de condens op het raam. Daarna veegde ze haar natte handen obstinaat af aan haar rok. De lange, eentonige straat was grauw en leeg. Aan de overzijde liep een jonge vrouw. Hé, dat leek Miriam wel... Was ze het? Ja! Ruth vloog uit de vensterbank, roffelde de trappen af en rukte haar jas van de kapstok. ‘Ik ben naar Miriam.’ De voordeur

RkJQdWJsaXNoZXIy OTA4OQ==