17 leven spijze en lave, even zekerlijk als een iegelijk dit brood voor zijn ogen gebroken, en deze beker hem gegeven wordt, en gij die tot Mijn gedachtenis met uw mond eet en drinkt.’ GESPREKSVRAGEN 1. Johannes schrijft zijn brief in een tijd dat er door dwaalleraars wordt verkondigd dat de Heere Jezus een schijnlichaam zou hebben gehad. Lees vanuit dat perspectief de verzen 1-3. Wat wil Johannes bewijzen? 2. Wanneer heeft Johannes de Zaligmaker ‘betast’? 3. Waarom kunnen wij niet zalig worden wanneer Jezus geen waarachtig mens was? 4. Geef eens commentaar op de volgende stelling: De Heere Jezus heeft wel verdriet gehad, maar is nooit blij geweest. Doet deze stelling niet te kort aan het waarachtig mens zijn van Christus? En wat leest u in Lukas 10:21 en Lukas 15:24?
RkJQdWJsaXNoZXIy OTA4OQ==