9789033132025

9 Ten geleide Wie een oude Statenbijbel vergelijkt met een huidige editie van de Statenvertaling, merkt dat er iets ‘weggevallen’ is. Na het boek Openbaring treft men in een oude Statenbijbel nog een bundel geschriften: de zogenaamde ‘Apocriefe Boeken van het Oude Testament’. Toen de Nationale Synode van Dordrecht in 1618 het besluit nam tot het vervaardigen van de Statenvertaling, kwam ook de vraag aan de orde of de Apocriefe Boeken opgenomen moesten worden. Met name Gomarus verzette zich op principiële gronden heftig tegen de opneming van deze geschriften. Johannes Bogerman, de voorzitter van de synode, en zijn medestanders erkenden dat ze niet behoorden tot de Heilige Schrift zelf, maar waren van mening dat de meeste van deze niet-canonieke geschriften toch hun nut hadden. De gereformeerde kerken in de omringende landen hadden ze wél opgenomen in hun bijbeluitgaven. De overweging dat men niet teveel af wilde wijken van de buitenlandse kerken gaf de doorslag en na uitvoerig overleg werd met meerderheid van stemmen besloten ze toch opnieuw te vertalen en een plaats te geven in het grote geheel. Hoewel ze chronologisch gezien een plaats zouden moeten krijgen tussen het Oude en Nieuwe Testament in - de geschriften stammenuit de intertestamentaire periode - werden de boeken helemaal achterin de Statenvertaling geplaatst. Ze moesten duidelijk een bijkomstig aanhangsel vormen, met een speciale ‘Waerschouwinge aan de Lesers’ als voorrede, een apart titelblad en afzonderlijke paginering. Het synodebesluit sloot aan bij de oud-kerkelijke regel, die ook in artikel 6 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis doorklinkt, dat dit boeken zijn ‘dewelke de Kerk wel lezen kan, en daaruit ook onderwijzingen nemen, voor zover als zij overeenkomen met de canonieke boeken.’ Hieraan voegde de Geloofsbelijdenis nog de volgende woorden toe: ‘Maar zij hebben zulk een kracht en vermogen niet, dat men door enig getuigenis van deze enig stuk des geloofs of der Christelijke religie zou kunnen bevestigen; zover is het van daar, dat zij de autoriteit van de andere, heilige, boeken zouden mogen verminderen.’ Dit laatste was gericht tegen de opvattingen van de Rooms-Katholieke Kerk, die de geschriften had aanvaard als canonieke boeken van het tweede plan (‘deutero-canoniek’). Canoniek zijn de bijbelboeken die door Gods Geest geïnspireerd zijn en daarom door de kerk als richtsnoer voor geloven en handelen zijn erkend. De benaming ‘apocriefen’ - afgeleid van een Grieks woord, dat ‘verborgen’ betekent - is in de begintijd van het christendom voor allerlei soort geschriften buiten de Hebreeuwse canon gebruikt. In de huidige betekenis dient deze benaming als aanduiding voor enkele zeer bepaalde boeken, die ook genoemd worden in artikel 6 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis. Het zijn deze boeken die als aanhangsel bij de Statenvertaling opgenomen zijn als ‘De Apocriefe Boeken’. Zij bestaan uit verschillende afzonderlijke boeken, zoals de boeken der Makkabeeën en Jezus Sirach, en uit toevoegsels aan de canonieke boeken Esther en Daniël. Ondanks de opname in de eerste uitgaven van de Statenvertaling, hebben de Apocriefe Boeken zich niet kunnen handhaven. Al in de achttiende eeuw ging men, om de drukkosten te verminderen, de toegiften van de Statenvertaling weglaten of sterk bekorten. Hoewel er nooit een officieel besluit is genomen om de Apocriefen niet meer bij uitgaven van de Bijbel af te drukken, zijn ze bij de protestanten al snel in het vergeetboek geraakt.

RkJQdWJsaXNoZXIy OTA4OQ==