9789033132339

16 / EXCURS 1 methoden.27 Voetius bracht echter geprononceerd de aristotelische lijn naar voren. Dit deed hij vanwege het belang dat hij hechtte aan het nauwkeurig weerleggen van fouten.28 Overigens sloot Voetius zich niet af voor actuele ontwikkelingen; hij beoordeelde de in zijn tijd moderne exegese positief.29 Hij vond het uitgangspunt van de enkelvoudige Schriftzin een principiële verbetering in vergelijking met de exegese van de Vroege Kerk. Overigens stond voor Voetius de stof centraal en moest het denkraamdaaraan dienstbaar zijn, ook al is deze relatie ten aanzien van zijn gedachten over de ‘hebbelijkheid’ en de ‘dadelijkheid’ van het geloof en de ‘onmiddellijkheid’ van de wedergeboorte niet zonder spanning. Zijn gevoel voor existentiële vroomheid weerhield hem echter van een doorslaan in intellectualisme.30 Voetius ervoer een diepe kloof met de filosofie van René Descartes (1596-1650). Deze stelde met zijn adagium cogito ergo sum (ik denk dus ik ben) het denken van het individu tegenover de resultanten van geschiedenis en theologie. Ten diepste is het rationalisme subjectief van aard. Het heeft inhoudelijke consequenties voor de Godsleer en de antropologie. Dit heeft zich toegespitst op de leer van de ingeschapen Godskennis.31 Een kenmerkend voorbeeld is ook de benadering van de bewijzen van het Godsbestaan. A. Goudriaan maakt duidelijk dat Voetius dat deed op causale en kosmologische manier, waarin hij gebruik maakte van aristotelische inzichten. De consequenties van de filosofie van Descartes illustreert hij aan de hand van de benadering door Anthonius Driessen (1684-1748), die het menselijk subject als beginpunt nam 27 Zo had Petrus van Mastricht (1630–1706) geen bezwaar om gebruik te maken van de filosofie van Petrus Ramus (1515-1572). Goudriaan, Reformed Orthodoxy and Philosophy, 54. Ten aanzien van Voetius stelt Goudriaan dat deze ‘niet met hem sympathiseerde’ (9). 28 Goudriaan, Reformed Orthodoxy and Philosophy, 36. 29 W. Fieret, Johannes Hoornbeeck, een brede blik, een Bijbelse bril, Apeldoorn 2021, 188. 30 W. van ’t Spijker, ‘Gisbertus Voetius (1589-1676)’, in:W. van ’t Spijker e.a., Oude schrijvers. Een kennismaking, Houten 1998, 97. 31 Zie de Bijbelse verwoording daarvan in Romeinen 2:14-15. H. Witsius (1636-1708) stelde hierbij dat ‘de nieuwe filosofie (van Descartes) het gebied (de zeggenschap) over de theologie en Gods Woord zelf wel zou willen aanmatigen’. W. Fieret citeert hier H. Witsius, Twist des Heeren, Leeuwarden 1669, 268,262. Fieret, Johannes Hoornbeeck, 192.

RkJQdWJsaXNoZXIy OTA4OQ==