17 voor zijn bewijzen van het Godsbestaan.32 Hier bleek in de denktrant van Descartes een inhoudelijke claim op de theologie die voor Voetius onaanvaardbaar was. Daarmee was deze filosofie voor Voetius een dwaalleer. Hij vond ook dat Descartes onvoldoende respect aan de dag legde voor het nuttige gebruik dat van filosofische inzichten – zoals die van Aristoteles – kan worden gemaakt.33 Als predikant streefde Voetius naar de regulering van het openbare en kerkelijke leven naar de Bijbelse Wet, met de heiliging van de rustdag als belangrijk thema. Voor hem was een belangrijke theologische kwestie voor wie Jezus Christus is gestorven. Hij wilde ten aanzien van de reikwijdte van Jezus’ verzoenend werk Bijbels verantwoorde en praktisch duidelijke lijnen trekken.34 Afbakening ten opzichte van het remonstrantisme speelde hier ook een rol. Voetius sluit aan bij het door Henricus Alting (1583-1644) geïntroduceerde begrippenpaar ‘potentieel’ en ‘actueel’ genoegzaam.35 32 Goudriaan, Reformed Orthodoxy and Philosophy, 326. 33 Goudriaan, Reformed Orthodoxy and Philosophy, 33. 34 De middeleeuwse theoloog Petrus Lombardus (ca. 1100-1160) stelde ten aanzien van deze kwestie dat Hij Zich genoegzaam (sufficienter) voor alle mensen geofferd had, maar dat dit alleen werkzaam (efficienter) was voor de uitverkorenen. Van Asselt wijst erop dat gereformeerde theologen als Theodorus Beza (1519-1605) deze formulering dubbelzinnig vonden; dan zou Jezus toch in zekere zin voor alle mensen gestorven zijn. Van Asselt, Voetius, 65. 35 P.L. Rouwendal, ‘Calvin’s forgotten classical position on the extent of the atonement: about sufficiency, efficiency, and anachronism’, in: Westminster Theological Journal, 70 (2008), no. 2, 317-335.
RkJQdWJsaXNoZXIy OTA4OQ==