21 Tegenstelling? In de exegetische arbeid van de Coccejanen valt volgens Van Asselt veel sterker dan bij de voetiaanse variant een heilshistorische en eschatologische oriëntatie waar te nemen. De coccejaanse exegese was meer betrokken op de wereld, de geschiedenis, met name de geschiedenis van de kerk die op weg is naar het rijk. Ook al ontbrak dit accent niet bij sommige Voetianen, toch accentueerden deze veel meer de plaats van de enkeling in de heilsgeschiedenis en zijn status in de heilsorde’.40 Voetius wordt gezien als de hoeder van de Gereformeerde Orthodoxie. Coccejus vond van zichzelf dat hij in zijn theologische arbeid ‘noch van de Catechismus en de belijdenisgeschriften is afgeweken. Want ik heb van harte ingestemd met de opvatting van onze kerken’.41 Toch hebben Voetius en zijn volgelingen wat dit betreft de polemiek met Coccejus gevoerd. De wetenschappelijke arbeid van Coccejus kenmerkt zich door het zoeken van een synthese tussen gereformeerde theologie en humanistisch georiënteerde Bijbelwetenschap. Van Asselt stelt dat Coccejus na 1658 in toenemendemate werd geconfronteerdmet de consequenties van zijn theologisch ontwerp, die hem in conflict brachten met vooral de Gereformeerde Orthodoxie van zijn dagen.42 De tegenstand die Coccejus in zijn Leidse tijd van orthodox-gereformeerde zijde ondervond, concentreerde zich onder andere op de kwestie van de zondagsheiliging.43 Voetius heeft Coccejus later uitgedaagd in te gaan op de stelling dat David en alle oudtestamentische gelovigen de vergeving waarvan Psalm 103:3 spreekt, compleet en op dezelfde wijze hebben ontvangen als de gelovigen in het Nieuwe Testament.44 De volgelingen van Coccejus ontwikkelden een eigen theologisch profiel (aansluiting bij het Verlichtingsdenken, nadruk op de tijdperkenleer, met een bevindelijk, heilsordelijk accent in de prediking). Bij hen was er volgens R. Bisschop nauwelijks oog voor de praktische actualiteit. Dat wordt anders 40 Van Asselt, ‘Pierre de Joncourt en zijn protest tegen de coccejaanse exegese in het begin van de achttiende eeuw’, in: Van der Wall, Een richtingenstrijd in de Gereformeerde Kerk: voetianen en coccejanen 1650-1750, 163. 41 Coccejus in een brief aan zijn Zwitserse collega Heinrich Hottingeruit, gedateerd 1666 (brief nr. 130). Geciteerd in: W. J. van Asselt, Johannes Coccejus, Kampen 2008, 42. 42 VanAsselt, ‘Coccejus, Johannes (Johan Cock of Coch)’, in: Nauta, Biografisch lexicon voor de geschiedenis van het Nederlandse Protestantisme, 92. 43 Naar zijn oordeel gevraagd, stelde Coccejus dat hij het vierde gebod beschouwde als behorend tot het genadeverbond. De letterlijke tekst beschouwde hij als een typologische heenwijzing naar het werk van de Verlosser en de daarin geschonken rust. 44 In dit licht moet het onderscheid gezien worden dat Coccejus maakte tussen niet-toerekenen en vergeven van de schuld.
RkJQdWJsaXNoZXIy OTA4OQ==